Interglot - "snack" translated from English to Dutch

Summary

English to Dutch: more detail...

snack:
- tussendoortje; snack; hapje; versnapering; delicatesse; lekkernij; zoetigheid; lekkers
Wiktionary:
- snack → tussendoortje
- snack → snoepen

English

Detailed Translations for snack from English to Dutch

the snack (bite to eat; fast food)
het tussendoortje; de snack; het hapje
- tussendoortje [het ~] nomen
- snack [de ~ (m)] nomen
- hapje [het ~] nomen
the snack (delicacy; tidbit; refreshment; titbit)
de versnapering; de delicatesse; de lekkernij
- versnapering [de ~ (v)] nomen
- delicatesse [de ~ (v)] nomen
- lekkernij [de ~ (v)] nomen
the snack
de versnapering; het tussendoortje; het hapje
- versnapering [de ~ (v)] nomen
- tussendoortje [het ~] nomen
- hapje [het ~] nomen
the snack
het tussendoortje; de versnapering; de zoetigheid; het lekkers
- tussendoortje [het ~] nomen
- versnapering [de ~ (v)] nomen
- zoetigheid [de ~ (v)] nomen
- lekkers [het ~] nomen

Noun	Related Translations	Other Translations
delicatesse	delicacy; refreshment; snack; tidbit; titbit
hapje	bite to eat; fast food; snack
lekkernij	delicacy; refreshment; snack; tidbit; titbit
lekkers	snack	candy; confectionery; sweet; sweetie; sweetmeats; sweets
snack	bite to eat; fast food; snack
tussendoortje	bite to eat; fast food; snack	nookie; quickie
versnapering	delicacy; refreshment; snack; tidbit; titbit
zoetigheid	snack	candy; confectionery; sweet; sweetie; sweetmeats; sweets
-	bite; collation
Verb	Related Translations	Other Translations
-	nosh

a light informal meal¹
eat a snack; eat lightly¹
- She never loses weight because she snacks between meals¹

snack

noun

snack

noun

een versnapering, iets te eten tussen de maaltijden door
- tussendoortje → snack

Cross Translation:

From	To	Via
• snack	→ snoepen	↔ naschen — essen oder kosten (besonders Süßigkeiten)