English
Detailed Translations for sweet-talk from English to Dutch
sweet-talk: (*Using Word and Sentence Splitter)
- sweet: lief; geliefd; dierbaar; bemind; toegenegen; zoet; zoetsmakend; schat; schatje; lieve; liefste; liefje; poepje; schattebout; snoes; scheetje; duifje; beminde; aardig; prettig; bevallig; enig; vertederend; dottig; schattig; allerliefst; snoezig; snoeperig; aanvallig; aantrekkelijk; charmant; verrukkelijk; lieflijk; bekoorlijk; aimabel; aanbiddelijk; begeerenswaardig; zoetigheid; snoepjes; lekkers; snoepgoed; dot; schattig kind; geliefde; dierbare; liefelijk; lieftallig
- Talk: Kies
- talk: spreken; praten; converseren; praat; communiceren; in contact staan; een conversatie hebben; onderhoud; samenspraak; kletsen; klappen; babbelen; kakelen; zwammen; kwebbelen; kwetteren; wauwelen; snateren; gesprek; mondeling onderhoud; uiten; uitdrukken; verwoorden; vertolken; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; bezet zijn; in gesprek zijn; kwekken; kouten; gepraat; gebabbel; gekout; klap; roddel; roddels; praatjes; klets; geklets; achterklap; geroddel; geklap; roddelpraat; geklep
sweet talk:
Translation Matrix for sweet talk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
- | blarney; coaxing; soft soap |
Synonyms for "sweet talk":
Related Definitions for "sweet talk":
sweet-talk:
Translation Matrix for sweet-talk:
Verb | Related Translations | Other Translations |
- | blarney; cajole; coax; inveigle; palaver; wheedle |
Synonyms for "sweet-talk":
Related Definitions for "sweet-talk":
External Machine Translations: