Interglot - "ward" translated from English to Dutch

Summary

English to Dutch: more detail...

ward:
- buurt; wijk; woonwijk; plein; stadskwartier; centrum; buitenwijk; sectie; handelswijk; stadsdeel; stadswijk; afdeling; departement; detachement; tak; jonge leerling; pupil; protégé; beschermeling
Wiktionary:
- ward → kamer, lokaal, vertrek, akte, document, bedrijf, bonk, brok, eindje, stukje, homp, buurt, wijk, stadswijk, afdeling, branche, tak, vak

English

Detailed Translations for ward from English to Dutch

the ward (quarter; district; area)
de buurt; de wijk; de woonwijk; het plein; stadskwartier; het centrum; de buitenwijk; de sectie; handelswijk; het stadsdeel; de stadswijk
- buurt [de ~] nomen
- wijk [de ~] nomen
- woonwijk [de ~] nomen
- plein [het ~] nomen
- stadskwartier [znw.] nomen
- centrum [het ~] nomen
- buitenwijk [de ~] nomen
- sectie [de ~ (v)] nomen
- handelswijk [znw.] nomen
- stadsdeel [het ~] nomen
- stadswijk [de ~] nomen
the ward (department; division; section; branch; detachment; brigade)
de afdeling; de departement; de detachement; de sectie; de tak
- afdeling [de ~ (v)] nomen
- departement [de ~] nomen
- detachement [de ~] nomen
- sectie [de ~ (v)] nomen
- tak [de ~ (m)] nomen
the ward (pupil)
jonge leerling; de pupil
- jonge leerling [znw.] nomen
- pupil [de ~] nomen
the ward (protégé)
de protégé; de beschermeling
- protégé [de ~ (m)] nomen
- beschermeling [de ~ (m)] nomen

Noun	Related Translations	Other Translations
afdeling	branch; brigade; department; detachment; division; section; ward	division
beschermeling	protégé; ward
buitenwijk	area; district; quarter; ward
buurt	area; district; quarter; ward	closeness; nearness
centrum	area; district; quarter; ward	center; centre; city center; city centre; main centre; town centre
departement	branch; brigade; department; detachment; division; section; ward	department; department (France); district of a judge; judical district; jurisdiction; ministry; office; province
detachement	branch; brigade; department; detachment; division; section; ward
handelswijk	area; district; quarter; ward
jonge leerling	pupil; ward
plein	area; district; quarter; ward	plaza
protégé	protégé; ward
pupil	pupil; ward	apprentice; disciple; follower; pupil; student; teacher-trainee; trainee; trainee-teacher
sectie	area; branch; brigade; department; detachment; district; division; quarter; section; ward	autopsy; branch; department; dissection; division; necropsy; post mortem; presentation section; section; sector
stadsdeel	area; district; quarter; ward
stadskwartier	area; district; quarter; ward
stadswijk	area; district; quarter; ward
tak	branch; brigade; department; detachment; division; section; ward	bough; bough of a tree; branch; branch of a tree; limb; sprig; twig
wijk	area; district; quarter; ward
woonwijk	area; district; quarter; ward
-	cellblock; hospital ward
Verb	Related Translations	Other Translations
-	guard

person; individual; someone; somebody; mortal; soul
administrative district; administrative division; territorial division
hospital ward; block
Ward; Barbara Ward; Baroness Jackson of Lodsworth; economist; economic expert; environmentalist; conservationist
Mrs. Humphrey Ward; Mary Augusta Arnold Ward; writer; author
Montgomery Ward; Aaron Montgomery Ward; businessman; man of affairs
cellblock
guard; protect

a division of a prison (usually consisting of several cells)¹
block forming a division of a hospital (or a suite of rooms) shared by patients who need a similar kind of care¹
- they put her in a 4-bed ward¹
a district into which a city or town is divided for the purpose of administration and elections¹
a person who is under the protection or in the custody of another¹
watch over or shield from danger or harm; protect¹

Cross Translation:

From	To	Via
• ward	→ kamer; lokaal; vertrek	↔ chambre — Toute pièce habitable d’une maison et principalement une chambre à coucher.
• ward	→ akte; document; bedrijf; kamer; lokaal; vertrek; bonk; brok; eindje; stukje; homp	↔ pièce — partie, portion, morceau d’un tout.
• ward	→ buurt; wijk; stadswijk	↔ quartier — quart, une des quatre parties plus ou moins égales d'un tout.
• ward	→ kamer; lokaal; vertrek	↔ salle — pièce d’un bâtiment.
• ward	→ afdeling; branche; tak; vak	↔ spécialité — caractère de ce qui est spécial.