Spanish

Detailed Translations for agrego from Spanish to Dutch

agregar:

agregar verb

  1. agregar (añadir)
    aansluiten; bijvoegen
    • aansluiten verb (sluit aan, sloot aan, sloten aan, aangesloten)
    • bijvoegen verb (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
  2. agregar (completar; añadir; sumar; suplir el déficit)
    toevoegen; aanvullen; completeren; voltallig maken
    • toevoegen verb (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • aanvullen verb (vul aan, vult aan, vulde aan, vulden aan, aangevuld)
    • completeren verb (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
  3. agregar (abarcar; incluir; acompañar; )
    toevoegen; bijvoegen; insluiten; bijsluiten
    • toevoegen verb (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijvoegen verb (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • insluiten verb (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)
    • bijsluiten verb
  4. agregar (añadir; incluir; contar; contar también)
    toevoegen; erbij tellen; erbij optellen
    • toevoegen verb (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • erbij tellen verb (tel erbij, telt erbij, telde erbij, telden erbij, erbij geteld)
    • erbij optellen verb (tel erbij op, telt erbij op, telde erbij op, telden erbij op, erbij opgeteld)
  5. agregar (añadir a mezcla; acompañar; adjuntar; mezclar)
    bijmengen; aan mengsel toevoegen
  6. agregar (sumar; adjuntar; añadir; incluir; enumerar)
    optellen; bijtellen; erbij tellen; bijrekenen
    • optellen verb (tel op, telt op, telde op, telden op, opgeteld)
    • bijtellen verb (tel bij, telt bij, telde bij, telden bij, bijgeteld)
    • erbij tellen verb (tel erbij, telt erbij, telde erbij, telden erbij, erbij geteld)
    • bijrekenen verb (reken bij, rekent bij, rekende bij, rekenden bij, bijgerekend)
  7. agregar (incluir; añadir; adjuntar; )
    toevoegen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; bijdoen
    • toevoegen verb (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijsluiten verb
    • bijvoegen verb (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • erbij voegen verb (voeg erbij, voegt erbij, voegde erbij, voegden erbij, erbij gevoegd)
    • bijdoen verb (doe bij, doet bij, deed bij, deden bij, bijgedaan)
  8. agregar
    toevoegen
    • toevoegen verb (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)

Conjugations for agregar:

presente
  1. agrego
  2. agregas
  3. agrega
  4. agregamos
  5. agregáis
  6. agregan
imperfecto
  1. agregaba
  2. agregabas
  3. agregaba
  4. agregábamos
  5. agregabais
  6. agregaban
indefinido
  1. agregé
  2. agregaste
  3. agregó
  4. agregamos
  5. agregasteis
  6. agregaron
fut. de ind.
  1. agregaré
  2. agregarás
  3. agregará
  4. agregaremos
  5. agregaréis
  6. agregarán
condic.
  1. agregaría
  2. agregarías
  3. agregaría
  4. agregaríamos
  5. agregaríais
  6. agregarían
pres. de subj.
  1. que agrege
  2. que agreges
  3. que agrege
  4. que agregemos
  5. que agregéis
  6. que agregen
imp. de subj.
  1. que agregara
  2. que agregaras
  3. que agregara
  4. que agregáramos
  5. que agregarais
  6. que agregaran
miscelánea
  1. ¡agrega!
  2. ¡agregad!
  3. ¡no agreges!
  4. ¡no agregéis!
  5. agregado
  6. agregando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for agregar:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanvullen completar; llenar
bijvoegen añadir; incorporar
toevoegen añadir; incorporar
VerbRelated TranslationsOther Translations
aan mengsel toevoegen acompañar; adjuntar; agregar; añadir a mezcla; mezclar
aansluiten agregar; añadir conectar
aanvullen agregar; añadir; completar; sumar; suplir el déficit
bijdoen acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; añadir; incluir
bijmengen acompañar; adjuntar; agregar; añadir a mezcla; mezclar
bijrekenen adjuntar; agregar; añadir; enumerar; incluir; sumar
bijsluiten abarcar; abrazar; acceder; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; alzar; ampliar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir
bijtellen adjuntar; agregar; añadir; enumerar; incluir; sumar
bijvoegen abarcar; abrazar; acceder; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; alzar; ampliar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir adjuntar
completeren agregar; añadir; completar; sumar; suplir el déficit acabar; complementar; completar; dar fin a; finalizar; perfeccionar; terminar; volver a llenar
erbij optellen agregar; añadir; contar; contar también; incluir
erbij tellen adjuntar; agregar; añadir; contar; contar también; enumerar; incluir; sumar
erbij voegen acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; añadir; incluir
insluiten abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acorralar; cercar; ceñir; encerrar; incluir; insertar; rodear
optellen adjuntar; agregar; añadir; enumerar; incluir; sumar sumar verticalmente
toevoegen abarcar; abrazar; acceder; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; alzar; ampliar; añadir; completar; comprimir; contar; contar también; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir; sumar; suplir el déficit adjuntar; anexar; apostar; insertar
voltallig maken agregar; añadir; completar; sumar; suplir el déficit

Synonyms for "agregar":


Wiktionary Translations for agregar:

agregar
verb
  1. tot vermeerdering bijvoegen

Cross Translation:
FromToVia
agregar bijvoegen; toevoegen append — To add, as an accessory
agregar bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen adjoindre — À trier