Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
dejar para después:
-
Wiktionary:
dejar para después → uitstellen
-
Wiktionary:
Spanish
Detailed Translations for dejar para después from Spanish to Dutch
dejar para después: (*Using Word and Sentence Splitter)
- dejar: laten; toelaten; permitteren; achterlaten; nalaten; stoppen; opgeven; afzeggen; afvallen; afzien van; afhaken; eruitstappen; vertrekken; verlaten; heengaan; in de steek laten; laten uitstappen; afzetten; ophouden; droppen; aflaten; ergens loslaten; overlaten; afstappen; loslaten; bevrijden; losmaken; vrijlaten; in vrijheid stellen; van de boeien ontdoen; vrijgeven; veronachtzamen; vrijaf geven; vermaken; iemand iets nalaten; neerzetten; uithalen; uittrekken; in de hoogte houden; hooghouden; tornen; loskrijgen; omhooghouden; lostornen
- par: paar; koppel; stel; stelletje; gelijke; weerga; levenspaar
- para: voor; daarvoor; ervoor; naar; toe; naar toe; ertoe
- parar: opgeven; staken; uitscheiden; ermee uitscheiden; verblijven; stoppen; afsluiten; eindigen; beëindigen; ophouden; een einde maken aan; tegenhouden; remmen; stopzetten; halt houden; tot staan brengen; tegenwerken; dwarsbomen; dwarsliggen; afzetten; stilzetten; tot stilstand brengen; afwenden; afwentelen; afzeggen; afvallen; afzien van; afhaken; weghouden; eruitstappen; weren; spieken; afweren; afkijken; pareren; ergens zijn; zich ophouden; doen stoppen
- pararse: inhouden; stoppen; stilstaan; blijven staan; stilhouden; halt houden; tegenhouden; ophouden; remmen; stopzetten; halthouden; tot staan brengen; stil staan; tot stilstand komen
- parir: bevallen; voortbrengen; baren; ter wereld brengen; jongen; werpen; kweken; fokken; opfokken; jongen krijgen; kalven; kalveren werpen
- después: daarna; aansluitend; daarop; vervolgens; hierna; hierop; nadien; later; straks; zometeen; naderhand; bovendien; daarbij; daarenboven; behalve dat; weldra; tevens; voorts; hiernaar
Wiktionary Translations for dejar para después:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dejar para después | → uitstellen | ↔ procrastinate — put off; delay something |