Summary
Spanish to Dutch: more detail...
- envío:
-
enviar:
- verzenden; sturen; opsturen; toezenden; posten; wegzenden; wegsturen; zenden; versturen; iem. iets sturen; overmaken; doen toekomen; inzenden; insturen; rondsturen; rondzenden; doorzenden; doorsturen; afwijzen; weigeren; ontslaan; ontheffen; uitsturen; nazenden; capituleren; opgeven; zich overgeven; overgeven; uitleveren
- verzending
-
Wiktionary:
- envío → verzenden, verzending, versturen
- enviar → afzenden, expediëren, sturen, versturen, verwijzen, verzenden, zenden
- enviar → mailen, e-mailen, zenden, verzenden, sturen, opsturen, verschepen, uitleveren, doen toekomen, opzenden, adresseren, afzenden, expediëren
Spanish
Detailed Translations for envío from Spanish to Dutch
envío:
-
el envío (entrega; suministro)
-
el envío (entrega; distribución; expedición; artículos pedidos; despacho; comanda; disposición; emisión; presentación; remesa; misión)
-
el envío (remesa; despacho)
-
el envío (expedición; despacho)
de verzending -
el envío
de toezending
Translation Matrix for envío:
Related Words for "envío":
Synonyms for "envío":
enviar:
-
enviar (mandar; despedir; expedir; emitir; destituir; echar; expulsar; retransmitir; deponer; apartar; rechazar)
-
enviar (mandar; expedir; remitir; suministrar; retransmitir; repartir)
-
enviar (mandar; mandar a)
zenden; opsturen; toezenden; iem. iets sturen; posten; overmaken; doen toekomen-
iem. iets sturen verb
-
doen toekomen verb
-
enviar (contribuir; mandar; exponer)
-
enviar
-
enviar
-
enviar (reexpedir; reenviar)
-
enviar (rechazar; despedir; rehusar; negar; denegar; no aceptar; rebotar; descartar; suspender; deponer; anular; no funcionar; no dejar entrar)
-
enviar (despachar; echar; mandar; expulsar; destituir; disolver)
-
enviar (reexpedir)
-
enviar (devolver; entregar a; mandar; remitir; retransmitir)
-
enviar (distribuir)
Conjugations for enviar:
presente
- envío
- envías
- envía
- enviamos
- enviáis
- envían
imperfecto
- enviaba
- enviabas
- enviaba
- enviábamos
- enviabais
- enviaban
indefinido
- envié
- enviaste
- envió
- enviamos
- enviasteis
- enviaron
fut. de ind.
- enviaré
- enviarás
- enviará
- enviaremos
- enviaréis
- enviarán
condic.
- enviaría
- enviarías
- enviaría
- enviaríamos
- enviaríais
- enviarían
pres. de subj.
- que envíe
- que envíes
- que envíe
- que enviemos
- que enviéis
- que envíen
imp. de subj.
- que enviara
- que enviaras
- que enviara
- que enviáramos
- que enviarais
- que enviaran
miscelánea
- ¡envía!
- ¡enviad!
- ¡no envíes!
- ¡no enviéis!
- enviado
- enviando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el enviar
de verzending
Translation Matrix for enviar:
Synonyms for "enviar":
Wiktionary Translations for enviar:
enviar
Cross Translation:
verb
-
iets met een bode of koeriersdienst meegeven ten einde het ergens te laten bestellen
-
(overgankelijk) afzenden, verzenden, versturen
-
[een persoon] ergens heen doen gaan
-
iets aan een verzendbedrijf ter bezorging afgeven
-
naar iets of iemand anders wijzen of sturen
-
een bericht via post of e-mail overbrengen
-
sturen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• enviar | → mailen; e-mailen | ↔ e-mail — to send an e-mail or e-mails to |
• enviar | → zenden; verzenden; sturen; opsturen | ↔ send — make something go somewhere |
• enviar | → verschepen; verzenden; opsturen; uitleveren | ↔ ship — to send a parcel or container |
• enviar | → verzenden | ↔ effektuieren — (transitiv) eine Ware versenden |
• enviar | → doen toekomen; sturen; opsturen; zenden; opzenden; verzenden; adresseren | ↔ adresser — envoyer directement à une personne, en un lieu. |
• enviar | → afzenden; expediëren; verzenden | ↔ expédier — Se hâter d’exécuter ou de conclure quelque chose. |