Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
compañero de trabajo:
-
Wiktionary:
compañero de trabajo → medewerkster, collega, medewerker
-
Wiktionary:
Spanish
Detailed Translations for compañero de trabajo from Spanish to Dutch
compañero de trabajo: (*Using Word and Sentence Splitter)
- compañero: compagnon; kornuit; spitsbroeder; vriend; vriendje; kameraad; pal; gabber; kompaan; maat; partner; gezel; vriendin; hartsvriendin; kameraadje; man; gast; kerel; vent; gozer; knul; knakker; makker; confrater; compaan; metgezel; gabbertje; makkertje; genoot; levenspartner; levensgezel; gezellin; maatje; firmant; maatjesharing
- dar: geven; aangeven; afgeven; overgeven; overhandigen; aanreiken; toesteken; aanbieden; verlenen; doneren; schenken; cadeau geven; cadeau doen; verschaffen; verstrekken; ingeven; binnen gieten; iemand iets toedienen; verdelen; uitreiken; distribueren; ronddelen; draaien; wenden; meegeven; meesturen; zwenken; meezenden; toebrengen; toewijzen; toekennen; gunnen; ondervragen; uitkeren; toebedelen; verhoren; overhoren; uitvragen; uithoren; gunst verlenen; iets toekennen
- darse: spelen; optreden; performen; geven; schenken; doneren; gunnen; gunst verlenen
- dársela: verneuken
- Trabajo: Werk
- trabajar: werken; arbeiden; leven; optreden; handelen; opereren; manipuleren; te werk gaan; procederen; spelen; performen
- trabajo: taak; inspanning; werkzaamheid; ambacht; werk; vak; beroep; functie; baan; positie; job; dienstbetrekking; hobby; bezigheid; baantje; arbeid; karwei; arbeidsplaats; loonwerk; loonarbeid; stiel; métier; prestatie; verrichting; gespeel; kinderspel; grote daad; broodwinning; kostwinning
Wiktionary Translations for compañero de trabajo:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• compañero de trabajo | → medewerkster; collega; medewerker | ↔ coworker — somebody with whom one works; a companion or workmate |
External Machine Translations: