Summary
Spanish to Dutch: more detail...
- resultado:
- resultar:
-
Wiktionary:
- resultado → afloop, gevolg, resultaat, uitkomst
- resultado → bevinding, uitslag, resultaat, uitkomst, ontleding, analyse, parse, succes, welslagen, gevolg, uitvloeisel, voortvloeisel, afloop, consequentie, eindresultaat
- resultar → blijken
- resultar → daarop volgen, erop volgen, betekenen, veroorzaken, leiden tot, tot gevolg hebben, resulteren, uitkomen, volgen, voortkomen, voortspruiten, voortvloeien, belenden, grenzen aan, besturen, brengen, leiden, geleiden, voeren, uitgaan, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden, bereiken, behalen, inhalen, reiken tot, uitdraaien op, uitlopen op
Spanish
Detailed Translations for resultado from Spanish to Dutch
resultado:
-
el resultado (efecto)
-
el resultado (resolución; respuesta; solución; escape)
-
el resultado (tanteo; cómputo de puntos)
-
el resultado (consecuencia; efecto)
-
el resultado
-
el resultado
de resultante -
el resultado (comprobación; hallazgo)
-
el resultado (conclusión; inducción; suma final; suma definitiva; resultado definitivo; resultado final)
Translation Matrix for resultado:
Wiktionary Translations for resultado:
resultado
Cross Translation:
noun
-
resultaat, uitkomst
-
iets dat voortkomt uit iets anders
-
een uitkomst
-
de afloop van een bepaald proces
-
resultaat van een bewerking
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• resultado | → bevinding | ↔ Befund — Ergebnis einer Prüfung, eines Tests, Bericht darüber |
• resultado | → uitslag; resultaat | ↔ Ergebnis — das, was bei einem Vorgang herauskommt |
• resultado | → uitkomst | ↔ outcome — result |
• resultado | → ontleding; analyse; parse | ↔ parse — result of parsing |
• resultado | → resultaat; uitkomst | ↔ result — that which results |
• resultado | → succes; welslagen; gevolg; uitvloeisel; voortvloeisel; afloop; resultaat; uitkomst; consequentie; eindresultaat | ↔ aboutissement — Action d’aboutir. |
• resultado | → afloop; gevolg; resultaat; uitkomst; uitslag; uitvloeisel; voortvloeisel | ↔ résultat — Ce qui résulter, ce qui s’ensuivre d’une délibération, d’un principe, d’une opération, d’un événement, etc. |
resultar:
-
resultar (deducirse de; salir; resultar de; desprenderse de; derivarse de; resultarse)
-
resultar (proceder; derivar)
-
resultar (ir a parar; venir a parar; salir; acabar; llegar)
-
resultar (ser adecuado; brotar; aparecer; salir; arreglárselas; convenir; ajustar; abrirse; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente)
conveniëren; geschikt zijn; uitkomen; passen; deugen; passend zijn-
geschikt zijn verb (ben geschikt, bent geschikt, is geschikt, was geschikt, waren geschikt, geschikt geweest)
-
passend zijn verb (ben passend, bent passend, is passend, was passend, waren passend, passend geweest)
-
resultar (aparecer; mostrarse; presentarse; ocurrir; comparecer; acontecer)
Conjugations for resultar:
presente
- resulto
- resultas
- resulta
- resultamos
- resultáis
- resultan
imperfecto
- resultaba
- resultabas
- resultaba
- resultábamos
- resultabais
- resultaban
indefinido
- resulté
- resultaste
- resultó
- resultamos
- resultasteis
- resultaron
fut. de ind.
- resultaré
- resultarás
- resultará
- resultaremos
- resultaréis
- resultarán
condic.
- resultaría
- resultarías
- resultaría
- resultaríamos
- resultaríais
- resultarían
pres. de subj.
- que resulte
- que resultes
- que resulte
- que resultemos
- que resultéis
- que resulten
imp. de subj.
- que resultara
- que resultaras
- que resultara
- que resultáramos
- que resultarais
- que resultaran
miscelánea
- ¡resulta!
- ¡resultad!
- ¡no resultes!
- ¡no resultéis!
- resultado
- resultando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for resultar:
Synonyms for "resultar":
Wiktionary Translations for resultar:
resultar
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• resultar | → daarop volgen; erop volgen | ↔ ensue — to occur as consequence |
• resultar | → betekenen | ↔ mean — to result in; bring about |
• resultar | → veroorzaken; leiden tot; tot gevolg hebben | ↔ result — to proceed, spring, or rise, as a consequence |
• resultar | → resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• resultar | → resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien | ↔ résulter — S’ensuivre. — note Il s’emploie pour marquer les inductions, les conséquences qu’on tirer d’un discours, d’un raisonnement, d’un examen, d’une recherche, etc. |