Interglot - predisposición: Spanish and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

predisposición:
- vooroordeel; partijdigheid; vooringenomenheid; eenzijdigheid; beperktheid; gevoeligheid; vatbaarheid; zwakte
Wiktionary:
- predisposición → aanleg, vooroordeel, vooringenomenheid, bekwaamheid, kundigheid, gesteldheid, wilsbeschikking

Spanish

Detailed Translations for predisposición from Spanish to Dutch

la predisposición (prejuicio; prevención; propensión)
het vooroordeel
- vooroordeel [het ~] nomen
la predisposición (prejuicio)
de partijdigheid
- partijdigheid [de ~ (v)] nomen
la predisposición (prejuicio)
de vooringenomenheid
- vooringenomenheid [de ~ (v)] nomen
la predisposición (estrechez de miras; mezquindad; prejuicio)
de eenzijdigheid; de beperktheid
- eenzijdigheid [de ~ (v)] nomen
- beperktheid [de ~ (v)] nomen
la predisposición (sensibilidad; propensión; vulnerabilidad)
de gevoeligheid; de vatbaarheid; de zwakte
- gevoeligheid [de ~ (v)] nomen
- vatbaarheid [de ~ (v)] nomen
- zwakte [de ~ (v)] nomen

Noun	Related Translations	Other Translations
beperktheid	estrechez de miras; mezquindad; predisposición; prejuicio
eenzijdigheid	estrechez de miras; mezquindad; predisposición; prejuicio
gevoeligheid	predisposición; propensión; sensibilidad; vulnerabilidad	afición; amor; apasionamiento; cariño; consideración; debilidad; delicadeza; dulzura; sensibilidad; sensitividad; suavidad; susceptibilidad; ternura; vulnerabilidad
partijdigheid	predisposición; prejuicio
vatbaarheid	predisposición; propensión; sensibilidad; vulnerabilidad
vooringenomenheid	predisposición; prejuicio
vooroordeel	predisposición; prejuicio; prevención; propensión
zwakte	predisposición; propensión; sensibilidad; vulnerabilidad	debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad; punto débil; punto flaco

Cross Translation:

From	To	Via
• predisposición	→ aanleg	↔ bent — predisposition
• predisposición	→ vooroordeel; vooringenomenheid	↔ bias — inclination towards something; predisposition, partiality
• predisposición	→ bekwaamheid; kundigheid; aanleg; gesteldheid; wilsbeschikking	↔ aptitude — Capacité, compétence, disposition naturelle à faire quelque chose.

External Machine Translations:

Remove Ads