Interglot - "aportar" translated from Spanish to Dutch

Remove Ads

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

aportar:
- bijdragen; meehelpen; iets in te brengen hebben; inbrengen; konkelen; intrigeren; kuipen
- inbrengen; erin brengen
Wiktionary:
- aportar → aanbrengen
- aportar → afhalen, meebrengen, meenemen, vergaderen, medenemen, medebrengen, aandragen, bezorgen, brengen, aanbrengen, voorleiden, bijeenbrengen

Spanish

Detailed Translations for aportar from Spanish to Dutch

aportar:

aportar verb

aportar (ayudar a)
bijdragen
- bijdragen verb (draag bij, draagt bij, droeg bij, droegen bij, bijgedragen)
aportar (contribuir; ayudar)
bijdragen; meehelpen
- bijdragen verb (draag bij, draagt bij, droeg bij, droegen bij, bijgedragen)
- meehelpen verb (help mee, helpt mee, hielp mee, hielpen mee, meegeholpen)
aportar (contribuir)
bijdragen; iets in te brengen hebben; inbrengen
- bijdragen verb (draag bij, draagt bij, droeg bij, droegen bij, bijgedragen)
- iets in te brengen hebben verb
- inbrengen verb (breng in, brengt in, bracht in, brachten in, ingebracht)
aportar (implementar; asistir)
iets in te brengen hebben; inbrengen
- iets in te brengen hebben verb
- inbrengen verb (breng in, brengt in, bracht in, brachten in, ingebracht)
aportar (intrigar; contribuir; enredar; hacer entrar)
konkelen; intrigeren; kuipen
- konkelen verb (konkel, konkelt, konkelde, konkelden, gekonkeld)
- intrigeren verb (intrigeer, intrigeert, intrigeerde, intrigeerden, geïntrigeerd)
- kuipen verb (kuip, kuipt, kuipte, kuipten, gekuipt)

Conjugations for aportar:

presente

aporto
aportas
aporta
aportamos
aportáis
aportan

imperfecto

aportaba
aportabas
aportaba
aportábamos
aportabais
aportaban

indefinido

aporté
aportaste
aportó
aportamos
aportasteis
aportaron

fut. de ind.

aportaré
aportarás
aportará
aportaremos
aportaréis
aportarán

condic.

aportaría
aportarías
aportaría
aportaríamos
aportaríais
aportarían

pres. de subj.

que aporte
que aportes
que aporte
que aportemos
que aportéis
que aporten

imp. de subj.

que aportara
que aportaras
que aportara
que aportáramos
que aportarais
que aportaran

miscelánea

¡aporta!
¡aportad!
¡no aportes!
¡no aportéis!
aportado
aportando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

aportar [el ~] nomen

el aportar (introducir; contribuir)
het inbrengen; erin brengen
- inbrengen [het ~] nomen
- erin brengen [znw.] nomen

Translation Matrix for aportar:

Noun	Related Translations	Other Translations
erin brengen	aportar; contribuir; introducir
inbrengen	aportar; contribuir; introducir
kuipen		barriles
Verb	Related Translations	Other Translations
bijdragen	aportar; ayudar; ayudar a; contribuir
iets in te brengen hebben	aportar; asistir; contribuir; implementar
inbrengen	aportar; asistir; contribuir; implementar	aportar dinero; entrar; ingresar; inserir; insertar; intercalar; introducir; poner; ser rentable
intrigeren	aportar; contribuir; enredar; hacer entrar; intrigar	fascinar; intrigar
konkelen	aportar; contribuir; enredar; hacer entrar; intrigar
kuipen	aportar; contribuir; enredar; hacer entrar; intrigar
meehelpen	aportar; ayudar; contribuir	asistir; ayudar

Synonyms for "aportar":

obsequiar; agasajar; conceder; dar; donar; ofrendar; regalar; entregar; otorgar; asignar; atribuir; ceder; traspasar; facilitar; propinar; proporcionar; suministrar; proveer; conferir; surtir; legar; subvencionar; gratificar

Wiktionary Translations for aportar:

aportar

verb

brengen naar
- aanbrengen → aportar; llevar; traer

Cross Translation:

From	To	Via
• aportar	→ afhalen; meebrengen; meenemen; vergaderen; medenemen; medebrengen; aandragen; bezorgen; brengen; aanbrengen; voorleiden	↔ amener — mener d’un lieu à un autre.
• aportar	→ brengen; bijeenbrengen; meebrengen; meenemen; medenemen; medebrengen; aandragen; bezorgen; aanbrengen	↔ apporter — porter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé.

External Machine Translations:

Related Translations for aportar

aportar dinero