Spanish
Detailed Translations for burlamos from Spanish to Dutch
burlamos form of burlarse:
-
burlarse (bromear; burlar; hacer el tonto; hacer bromas; gastarle una broma a una; chancear; burlarse de)
een poets bakken; dollen; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; malligheid uithalen; gekheid uithalen-
een poets bakken verb (bak een poets, bakt een poets, bakte een poets, bakten een poets, een poets gebakken)
-
streek uithalen verb (haal streek uit, haalt streek uit, haalde streek uit, haalden streek uit, streek uitgehaald)
-
malligheid uithalen verb (haal malligheid uit, haalt malligheid uit, haalde malligheid uit, haalden malligheid uit, malligheid uitgehaald)
-
gekheid uithalen verb (haal gekheid uit, haalt gekheid uit, haalde gekheid uit, haalden gekheid uit, gekheid uitgehaald)
-
-
burlarse (ridiculizar; mofarse; burlarse de; ironizar; mofarse de)
belachelijk maken; bespotten; de spot drijven; ironiseren-
belachelijk maken verb (maak belachelijk, maakt belachelijk, maakte belachelijk, maakten belachelijk, belachelijk gemaakt)
-
de spot drijven verb (drijf de spot, drijft de spot, dreef de spot, dreven de spot, de spot gedreven)
-
-
burlarse (mofarse)
uitsliepen-
uitsliepen verb
-
-
burlarse (destronar; joder; engañar; tomar el pelo; amanecer; estafar; dársela; colocar; mentir; depositar; desconectar; pegarse; timar; dar el pego; socaliñar; robar con engaño; agarrar; alzar; destituir; hacer trampa; dar salida; hacer trampas; trapacear; hacer una mala jugada; pegarle a una persona)
-
burlarse (mortificar para que una persona se va; molestar; provocar; fastidiar)
Conjugations for burlarse:
presente
- me burlo
- te burlas
- se burla
- nos burlamos
- os burláis
- se burlan
imperfecto
- me burlaba
- te burlabas
- se burlaba
- nos burlábamos
- os burlabais
- se burlaban
indefinido
- me burlé
- te burlaste
- se burló
- nos burlamos
- os burlasteis
- se burlaron
fut. de ind.
- me burlaré
- te burlarás
- se burlará
- nos burlaremos
- os burlaréis
- se burlarán
condic.
- me burlaría
- te burlarías
- se burlaría
- nos burlaríamos
- os burlaríais
- se burlarían
pres. de subj.
- que me burle
- que te burles
- que se burlen
- que nos burlemos
- que os burléis
- que se burlen
imp. de subj.
- que me burlara
- que te burlaras
- que se burlara
- que nos burláramos
- que os burlarais
- que se burlaran
miscelánea
- ¡burlate!
- ¡burlaos!
- ¡no te burles!
- ¡no os burléis!
- burlado
- burlándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for burlarse:
Synonyms for "burlarse":
Wiktionary Translations for burlarse:
burlarse
Cross Translation:
verb
-
(inergatief). de draak met iets steken, een grap maken
-
zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts uiten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• burlarse | → maken; bespotten; belachelijk; ridiculiseren | ↔ deride — to harshly mock; ridicule |
• burlarse | → spotten | ↔ jeer — to scoff or mock |
• burlarse | → spotten | ↔ scoff — to jeer; laugh at with contempt and derision |
• burlarse | → de; neus; optrekken; ophalen | ↔ sneer — raise a corner of the upper lip slightly in scorn |
• burlarse | → plagen | ↔ tease — to poke fun at |
burlamos form of burlar:
-
burlar (bromear; hacer el tonto; hacer bromas; burlarse; gastarle una broma a una; chancear; burlarse de)
een poets bakken; dollen; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; malligheid uithalen; gekheid uithalen-
een poets bakken verb (bak een poets, bakt een poets, bakte een poets, bakten een poets, een poets gebakken)
-
streek uithalen verb (haal streek uit, haalt streek uit, haalde streek uit, haalden streek uit, streek uitgehaald)
-
malligheid uithalen verb (haal malligheid uit, haalt malligheid uit, haalde malligheid uit, haalden malligheid uit, malligheid uitgehaald)
-
gekheid uithalen verb (haal gekheid uit, haalt gekheid uit, haalde gekheid uit, haalden gekheid uit, gekheid uitgehaald)
-
Conjugations for burlar:
presente
- burlo
- burlas
- burla
- burlamos
- burláis
- burlan
imperfecto
- burlaba
- burlabas
- burlaba
- burlábamos
- burlabais
- burlaban
indefinido
- burlé
- burlaste
- burló
- burlamos
- burlasteis
- burlaron
fut. de ind.
- burlaré
- burlarás
- burlará
- burlaremos
- burlaréis
- burlarán
condic.
- burlaría
- burlarías
- burlaría
- burlaríamos
- burlaríais
- burlarían
pres. de subj.
- que burle
- que burles
- que burle
- que burlemos
- que burléis
- que burlen
imp. de subj.
- que burlara
- que burlaras
- que burlara
- que burláramos
- que burlarais
- que burlaran
miscelánea
- ¡burla!
- ¡burlad!
- ¡no burles!
- ¡no burléis!
- burlado
- burlando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes