Interglot - "cose" translated from Spanish to Dutch

Remove Ads

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

coser:
- vrijen; de liefde bedrijven; minnen; liefkozen; minnekozen; beminnen; naaien; stikken; doorstikken; innaaien; hechten; vastnaaien; opnaaien; opstikken
Wiktionary:
- coser → aannaaien, naaien
- coser → naaien, stikken

Spanish

Detailed Translations for cose from Spanish to Dutch

cose form of coser:

coser verb

coser (acostarse; hacer el amor)
vrijen; de liefde bedrijven; minnen; liefkozen; minnekozen; beminnen
- vrijen verb (vrij, vrijt, vrijde, vrijden, gevrijd)
- de liefde bedrijven verb
- minnen verb (min, mint, minde, minden, gemind)
- liefkozen verb (liefkoos, liefkoost, liefkoosde, liefkoosden, geliefkoosd)
- minnekozen verb (minnekoos, minnekoost, minnekoosde, minnekoosden, geminnekoosd)
- beminnen verb (bemin, bemint, beminde, beminden, bemind)
coser (pespuntar; pespuntear)
naaien; stikken; doorstikken
- naaien verb (naai, naait, naaide, naaiden, genaaid)
- stikken verb (stik, stikt, stikte, stikten, gestikt)
- doorstikken verb (doorstik, doorstikt, doorstikte, doorstikten, doorgestikt)
coser (ajustar; coser en)
innaaien
- innaaien verb (naai in, naait in, naaide in, naaiden in, ingenaaid)
coser (suturar)
hechten; vastnaaien
- hechten verb (hecht, hechtte, hechtten, gehecht)
- vastnaaien verb
coser
opnaaien; opstikken
- opnaaien verb (naai op, naait op, naaide op, naaiden op, opgenaaid)
- opstikken verb

Conjugations for coser:

presente

coso
coses
cose
cosemos
coséis
cosen

imperfecto

cosía
cosías
cosía
cosíamos
cosíais
cosían

indefinido

cosí
cosiste
cosió
cosimos
cosisteis
cosieron

fut. de ind.

coseré
coserás
coserá
coseremos
coseréis
coserán

condic.

cosería
coserías
cosería
coseríamos
coseríais
coserían

pres. de subj.

que cosa
que cosas
que cosa
que cosamos
que cosáis
que cosan

imp. de subj.

que cosiera
que cosieras
que cosiera
que cosiéramos
que cosierais
que cosieran

miscelánea

¡cose!
¡cosed!
¡no cosas!
¡no cosáis!
cosido
cosiendo

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for coser:

Verb	Related Translations	Other Translations
beminnen	acostarse; coser; hacer el amor	amar; mantener; querer
de liefde bedrijven	acostarse; coser; hacer el amor	hacer el amor
doorstikken	coser; pespuntar; pespuntear
hechten	coser; suturar	atar; enganchar; fijar; pegar
innaaien	ajustar; coser; coser en
liefkozen	acostarse; coser; hacer el amor	abrazar; hacer cariño; regalonear; tumbar suavemente
minnekozen	acostarse; coser; hacer el amor
minnen	acostarse; coser; hacer el amor	amar; querer
naaien	coser; pespuntar; pespuntear
opnaaien	coser
opstikken	coser
stikken	coser; pespuntar; pespuntear
vastnaaien	coser; suturar
vrijen	acostarse; coser; hacer el amor	contacto sexual

Synonyms for "coser":

grapar; engrapar
zurcir; remendar; reforzar; arreglar; componer

Wiktionary Translations for coser:

coser

verb

door naaien vastmaken
- aannaaien → coser
naaldwerk verrichten
- naaien → coser

Cross Translation:

From	To	Via
• coser	→ naaien	↔ nähen — (transitiv): Textilteile mit einem Faden verbinden
• coser	→ naaien	↔ sew — (transitive) use a needle
• coser	→ naaien	↔ sew — (intransitive) use a needle
• coser	→ stikken; naaien	↔ coudre — assembler deux ou plusieurs objets avec un fil passé dans une aiguille ou un autre instrument semblable.

External Machine Translations: