Interglot - "cuidé" translated from Spanish to Dutch

Remove Ads

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

cuidar:
- zorgen; zorg dragen; leiden tot iets; zorgen voor iemand; verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
Wiktionary:
- cuidar → verplegen, verzorgen
- cuidar → bewaren, behoeden, passen, op, hoeden, plegen, verzorgen, verplegen, behartigen, behandelen, cureren, zorgen

Spanish

Detailed Translations for cuidé from Spanish to Dutch

cuidar:

cuidar verb

cuidar (encargarse; ocuparse; atender)
zorgen; zorg dragen
- zorgen verb (zorg, zorgt, zorgde, zorgden, gezorgd)
- zorg dragen verb
cuidar (encargarse)
zorgen; leiden tot iets
- zorgen verb (zorg, zorgt, zorgde, zorgden, gezorgd)
- leiden tot iets verb
cuidar
zorgen voor iemand; verzorgen
- zorgen voor iemand verb
- verzorgen verb (verzorg, verzorgt, verzorgde, verzorgden, verzorgd)
cuidar (cuidar de; atender; ocuparse de; atender a; ocuparse)
verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
- verzorgen verb (verzorg, verzorgt, verzorgde, verzorgden, verzorgd)
- zorgen voor verb
- zorgen voor iets verb

Conjugations for cuidar:

presente

cuido
cuidas
cuida
cuidamos
cuidáis
cuidan

imperfecto

cuidaba
cuidabas
cuidaba
cuidábamos
cuidabais
cuidaban

indefinido

cuidé
cuidaste
cuidó
cuidamos
cuidasteis
cuidaron

fut. de ind.

cuidaré
cuidarás
cuidará
cuidaremos
cuidaréis
cuidarán

condic.

cuidaría
cuidarías
cuidaría
cuidaríamos
cuidaríais
cuidarían

pres. de subj.

que cuide
que cuides
que cuide
que cuidemos
que cuidéis
que cuiden

imp. de subj.

que cuidara
que cuidaras
que cuidara
que cuidáramos
que cuidarais
que cuidaran

miscelánea

¡cuida!
¡cuidad!
¡no cuides!
¡no cuidéis!
cuidado
cuidando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for cuidar:

Noun	Related Translations	Other Translations
zorgen		dificultades; líos; miseria; problemas
Verb	Related Translations	Other Translations
leiden tot iets	cuidar; encargarse
verzorgen	atender; atender a; cuidar; cuidar de; ocuparse; ocuparse de	asistir; asistir de; atender; atender a; elaborar; labrar; tratar
zorg dragen	atender; cuidar; encargarse; ocuparse
zorgen	atender; cuidar; encargarse; ocuparse
zorgen voor	atender; atender a; cuidar; cuidar de; ocuparse; ocuparse de
zorgen voor iemand	cuidar
zorgen voor iets	atender; atender a; cuidar; cuidar de; ocuparse; ocuparse de

Synonyms for "cuidar":

administrar; regir; gobernar; dirigir; llevar la batuta; tener la llave de la despensa; mandar; ordenar; establecer
favorecer; beneficiar; donar; auxiliar; hacer el bien; apoyar; ayudar; subvencionar; bonificar; dispensar; conceder; otorgar; agraciar; rebajar; descontar; deducir; reducir; compensar; abonar
guardar; defender; custodiar; vigilar; velar; atender; asegurar

Wiktionary Translations for cuidar:

cuidar

verb

een zieke verzorgen
- verplegen → cuidar; asistir
(overgankelijk) erop toezien dat een persoon of een dier het nodige verkrijgt
- verzorgen → cuidar; atender

Cross Translation:

From	To	Via
• cuidar	→ bewaren; behoeden; passen; op; hoeden	↔ gaumen — (transitiv), Schweiz: auf jemandem, etwas aufpassen; in seine Obhut nehmen
• cuidar	→ plegen; verzorgen; verplegen	↔ pflegen — über etwas verfügen
• cuidar	→ plegen; verzorgen; verplegen	↔ pflegen — zum Zweck der Erhaltung bzw. Verbesserung eines Zustandes behandeln
• cuidar	→ behartigen; verzorgen; behandelen; cureren; verplegen; zorgen	↔ soigner — avoir soin de quelqu’un ou de quelque chose.

External Machine Translations: