Interglot - "faire fonctionner" translated from French to Dutch

Remove Ads

Summary

French to Dutch: more detail...

faire fonctionner:
- inschakelen; aanzetten; aandoen; starten; aanmaken; aandraaien

French

Detailed Translations for faire fonctionner from French to Dutch

faire fonctionner:

faire fonctionner verb

faire fonctionner (mettre en marche; allumer; brancher sur; établir le contact; faire marcher; mettre en circuit)
inschakelen; aanzetten; aandoen; starten; aanmaken
- inschakelen verb (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
- aanzetten verb (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
- aandoen verb (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
- starten verb (start, startte, startten, gestart)
- aanmaken verb (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
faire fonctionner (mettre en circuit; enclencher; mettre en marche)
inschakelen; aandoen; aandraaien
- inschakelen verb (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
- aandoen verb (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
- aandraaien verb (draai aan, draait aan, draaide aan, draaiden aan, aangedraaid)

Translation Matrix for faire fonctionner:

Noun	Related Translations	Other Translations
aandoen		habillement
aanmaken		fabrication; préparation; réalisation
aanzetten		aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
Verb	Related Translations	Other Translations
aandoen	allumer; brancher sur; enclencher; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact	causer; commettre; faire; faire du mal; habiller; inciter à; mettre; occasionner; porter; provoquer; s'habiller; se couvrir; se vêtir
aandraaien	enclencher; faire fonctionner; mettre en circuit; mettre en marche	fixer; serrer; visser
aanmaken	allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact	allumer; brûler; faire du feu; flamber; frotter; mettre feu à; prendre feu; s'enflammer
aanzetten	allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact	activer; affiler; affûter; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; attiser; convier; encourager; encourager à; exciter; inciter; inciter à; inviter; limer; polir; pousser en avant; presser; propulser; provoquer; s'empresser; semer la discorde; stimuler; tailler; énerver; éperonner; être l'instigateur de
inschakelen	allumer; brancher sur; enclencher; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact	activer
starten	allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact	aborder; activer; amorcer; annoncrer; avancer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entamer la conversation; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; partir; prendre; proposer; s'activer; se mettre en mouvement; toucher

External Machine Translations:

Related Translations for faire fonctionner

Remove Ads

Translate faire fonctionner from French to Dutch

Detailed Translations for faire fonctionner from French to Dutch

faire fonctionner:

faire fonctionner verb

faire fonctionner (mettre en marche; allumer; brancher sur; établir le contact; faire marcher; mettre en circuit)

faire fonctionner (mettre en circuit; enclencher; mettre en marche)

Translation Matrix for faire fonctionner:

Related Translations for faire fonctionner