Summary
French to Dutch: more detail...
-
préfixer:
-
Wiktionary:
préfixer → voorvoegen, op, voorhand, vastleggen, arrangeren, regelen -
Synonyms for "préfixer":
fixer; ajouter
-
Wiktionary:
French
Detailed Translations for préfixer from French to Dutch
préfixer: (*Using Word and Sentence Splitter)
- pré: weiland; weide; grasland
- fixer: vastleggen; verzekeren; verbinden; bevestigen; hechten; aanhechten; vastzetten; ergens aan bevestigen; kijken; schouwen; bekijken; aankijken; gadeslaan; toeschouwen; adviseren; raden; binden; ingeven; vastmaken; knopen; suggereren; vastbinden; strikken; knevelen; iets aanraden; aan elkaar bevestigen; bevestiging; lijmen; aanhaken; aandraaien; opplakken; aankoppelen; vastplakken; vasthechten; vasthaken; vastlijmen; vastkoppelen; door draaien vastmaken; overwegen; neerleggen; afwegen; opsluiten; overdenken; onderuit halen; dichtbinden; dichtsnoeren; vastgespen; vastsjorren; aangespen; dichtgespen; toebinden; toegespen
préfixer:
Synonyms for "préfixer":
Wiktionary Translations for préfixer:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• préfixer | → voorvoegen | ↔ prefix — put or fix before, or at the beginning of |
• préfixer | → op; voorhand; vastleggen; arrangeren; regelen | ↔ prefix — set or appoint beforehand |