Home ->Dictionaries ->French/Dutch ->Search: estimant

French and Dutch Search Results for: estimant

Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. estimer:
  2. Wiktionary:

French

Detailed Translations for estimant from French to Dutch

estimant form of estimer:

estimer verb (estime, estimes, estimons, estimez, )

  1. estimer
    bepalen; inschatten; schatten; afwegen
    • bepalen verb (bepaal, bepaalt, bepaalde, bepaalden, bepaalt)
    • inschatten verb (schat in, schatte in, schatten in, ingeschat)
    • schatten verb (schat, schatte, schatten, geschat)
    • afwegen verb (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
  2. estimer (calculer; chiffrer; évaluer)
    schatten; berekenen; ramen
    • schatten verb (schat, schatte, schatten, geschat)
    • berekenen verb (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • ramen verb (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
  3. estimer (croire; croire en; penser; supposer)
    geloven; aannemen
    • geloven verb (geloof, gelooft, geloofde, geloofden, geloofd)
    • aannemen verb (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
  4. estimer (apprécier; considérer; respecter; )
    appreciëren; waarderen; op prijs stellen
    • appreciëren verb (apprecieer, apprecieert, apprecieerde, apprecieerden, geapprecieerd)
    • waarderen verb (waardeer, waardeert, waardeerde, waardeerden, gewaardeerd)
  5. estimer (épargner; respecter)
    in acht nemen; ontzien; verschonen; sparen
    • in acht nemen verb (neem in acht, neemt in acht, nam in acht, namen in acht, in acht genomen)
    • ontzien verb (ontzie, ontziet, ontzag, ontzagen, ontzien)
    • verschonen verb (verschoon, verschoont, verschoonde, verschoonden, verschoond)
    • sparen verb (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)
  6. estimer (évaluer; expertiser; cadastrer; )
    schatten; beramen; ramen; taxeren
    • schatten verb (schat, schatte, schatten, geschat)
    • beramen verb (beraam, beraamt, beraamde, beraamden, beraamd)
    • ramen verb (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • taxeren verb (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)
  7. estimer (taxer; évaluer)
    schatten; ramen; begroten
    • schatten verb (schat, schatte, schatten, geschat)
    • ramen verb (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • begroten verb (begroot, begrootte, begrootten, begroot)
  8. estimer (déterminer; établir; définir; )
    vaststellen; determineren; bepalen
    • vaststellen verb (stel vast, stelt vast, stelde vast, stelden vast, vastgesteld)
    • determineren verb (determineer, determineert, determineerde, determineerden, gedetermineerd)
    • bepalen verb (bepaal, bepaalt, bepaalde, bepaalden, bepaalt)
  9. estimer (calculer; chiffrer)
    berekenen; becijferen; uitwerken; calculeren; uitrekenen
    • berekenen verb (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • becijferen verb (becijfer, becijfert, becijferde, becijferden, becijferd)
    • uitwerken verb (werk uit, werkt uit, werkte uit, werkten uit, uitgewerkt)
    • calculeren verb (calculeer, calculeert, calculeerde, calculeerden, gecalculeerd)
    • uitrekenen verb (reken uit, rekent uit, rekende uit, rekenden uit, uitgerekend)
  10. estimer (calculer; chiffrer; évaluer; évaluer à)
    berekenen; begroten
    • berekenen verb (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • begroten verb (begroot, begrootte, begrootten, begroot)
  11. estimer (conjecturer; deviner; spéculer; )
    raden; gissen; gissing maken
  12. estimer (respecter; considérer; honorer; )
    respecteren; eerbiedigen; hoogschatten; achten; hoogachten
    • respecteren verb (respecteer, respecteert, respecteerde, respecteerden, gerespecteerd)
    • eerbiedigen verb (eerbiedig, eerbiedigt, eerbiedigde, eerbiedigden, eerbiedigd)
    • hoogschatten verb (schat hoog, schatte hoog, schatten hoog, gehoogschat)
    • achten verb (acht, achtte, achtten, geacht)
    • hoogachten verb (acht hoog, achtte hoog, achtten hoog, hooggeacht)
  13. estimer (repeser; prévaloir; apprécier; )
    overwegen; afwegen; overdenken
    • overwegen verb (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • afwegen verb (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
    • overdenken verb (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
  14. estimer (conseiller; suggérer; insinuer; )
    adviseren; suggereren; raden; ingeven; iets aanraden
    • adviseren verb (adviseer, adviseert, adviseerde, adviseerden, geadviseerd)
    • suggereren verb (suggereer, suggereert, suggereerde, suggereerden, gesuggereerd)
    • raden verb (raad, raadt, ried, rieden, geraden)
    • ingeven verb (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
  15. estimer (considérer; peser; taxer; évaluer)
    overdenken; consideren; afwegen; beraden; iets overwegen

Conjugations for estimer:

Présent
  1. estime
  2. estimes
  3. estime
  4. estimons
  5. estimez
  6. estiment
imparfait
  1. estimais
  2. estimais
  3. estimait
  4. estimions
  5. estimiez
  6. estimaient
passé simple
  1. estimai
  2. estimas
  3. estima
  4. estimâmes
  5. estimâtes
  6. estimèrent
futur simple
  1. estimerai
  2. estimeras
  3. estimera
  4. estimerons
  5. estimerez
  6. estimeront
subjonctif présent
  1. que j'estime
  2. que tu estimes
  3. qu'il estime
  4. que nous estimions
  5. que vous estimiez
  6. qu'ils estiment
conditionnel présent
  1. estimerais
  2. estimerais
  3. estimerait
  4. estimerions
  5. estimeriez
  6. estimeraient
passé composé
  1. ai estimé
  2. as estimé
  3. a estimé
  4. avons estimé
  5. avez estimé
  6. ont estimé
divers
  1. estime!
  2. estimez!
  3. estimons!
  5. estimé
  6. estimant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for estimer:

NounRelated TranslationsOther Translations
aannemen accepter; adoptir; hypothèse; supposition
achten honneur
afwegen considération
appreciëren appréciation
bepalen fait d'établir; impérative; prescription; proclamation
eerbiedigen adoration; considération; culte; culte divin; déférence; estime; hommage; respect; vénération; égard
ontzien considération; déférance; estimation; estime; ménagement; observation; respect; révérence; vénération; égard
overwegen considération
schatten amours; choux; chéris; trésors
vaststellen fait d'établir
waarderen appréciation
VerbRelated TranslationsOther Translations
aannemen croire; croire en; estimer; penser; supposer accepter; accepter un cadeau; accueillir; admettre; adopter; assumer; embaucher; engager; entamer; nommer; prendre; prendre en charge; prendre en service; présumer; ramasser; recevoir; recruter; supposer
achten considérer; estimer; honorer; observer; respecter; vénérer; être respectueux
adviseren apprécier; conjecturer; conseiller; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; insinuer; priser; recommander; suggérer; taxer; évaluer conseiler; conseiller; donner un avis; préconiser; recommander
afwegen apprécier; conjecturer; considérer; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; peser; prévaloir; repeser; taxer; évaluer considérer; contempler; délibérer; envisager; examiner; méditer; peser; peser avec soin
appreciëren apprécier; considérer; estimer; honorer; respecter; révérer; vénérer; être respectueux
becijferen calculer; chiffrer; estimer
begroten calculer; chiffrer; estimer; taxer; évaluer; évaluer à
bepalen constater; définir; déterminer; estimer; identifier; qualifier; vérifier; établir décrire; définir; déterminer
beraden considérer; estimer; peser; taxer; évaluer
beramen cadastrer; concevoir; estimer; expertiser; faire une expertise; imaginer; planifier; tramer; évaluer concevoir un plan; planifier; projeter; préparer; tramer
berekenen calculer; chiffrer; estimer; évaluer; évaluer à
calculeren calculer; chiffrer; estimer
consideren considérer; estimer; peser; taxer; évaluer
determineren constater; définir; déterminer; estimer; identifier; qualifier; vérifier; établir
eerbiedigen considérer; estimer; honorer; observer; respecter; vénérer; être respectueux respecter
geloven croire; croire en; estimer; penser; supposer
gissen conjecturer; deviner; estimer; faire une expertise; présumer; présupposer; spéculer; supposer
gissing maken conjecturer; deviner; estimer; faire une expertise; présumer; présupposer; spéculer; supposer
hoogachten considérer; estimer; honorer; observer; respecter; vénérer; être respectueux
hoogschatten considérer; estimer; honorer; observer; respecter; vénérer; être respectueux
iets aanraden apprécier; conjecturer; conseiller; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; insinuer; priser; recommander; suggérer; taxer; évaluer
iets overwegen considérer; estimer; peser; taxer; évaluer
in acht nemen estimer; respecter; épargner
ingeven apprécier; conjecturer; conseiller; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; insinuer; priser; recommander; suggérer; taxer; évaluer administrer; animer; appliquer; couler à l'oreille; dicter; donner un médicament; enthousiasmer; faire avaler; faire consommer; faire prendre; indiquer; inspirer; prédire; souffler; stimuler; suggérer; verser; vivifier
inschatten estimer
ontzien estimer; respecter; épargner
op prijs stellen apprécier; considérer; estimer; honorer; respecter; révérer; vénérer; être respectueux
overdenken apprécier; conjecturer; considérer; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; peser; prévaloir; repeser; taxer; évaluer considérer; contempler; délibérer; envisager; examiner; méditer; peser; réfléchir; songer; être pensif
overwegen apprécier; conjecturer; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; prévaloir; repeser; taxer; évaluer conférer; considérer; contempler; débattre; délibérer; envisager; examiner; méditer; peser; réfléchir
raden apprécier; conjecturer; conseiller; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; insinuer; priser; présumer; présupposer; recommander; spéculer; suggérer; supposer; taxer; évaluer
ramen cadastrer; calculer; chiffrer; concevoir; estimer; expertiser; faire une expertise; imaginer; planifier; taxer; tramer; évaluer
respecteren considérer; estimer; honorer; observer; respecter; vénérer; être respectueux
schatten cadastrer; calculer; chiffrer; concevoir; estimer; expertiser; faire une expertise; imaginer; planifier; taxer; tramer; évaluer
sparen estimer; respecter; épargner accumuler; amasser; assembler; collectionner; conserver; cueillir; cumuler; faire des économies; mettre de côté; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner
suggereren apprécier; conjecturer; conseiller; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; insinuer; priser; recommander; suggérer; taxer; évaluer avancer; entamer; lancer; proposer; soulever; suggérer
taxeren cadastrer; concevoir; estimer; expertiser; faire une expertise; imaginer; planifier; tramer; évaluer clouer; enfoncer; taxer; évaluer
uitrekenen calculer; chiffrer; estimer
uitwerken calculer; chiffrer; estimer calculer; détailler; résoudre; élaborer
vaststellen constater; définir; déterminer; estimer; identifier; qualifier; vérifier; établir constater; déterminer
verschonen estimer; respecter; épargner excuser; pardonner; présenter des excuses
waarderen apprécier; considérer; estimer; honorer; respecter; révérer; vénérer; être respectueux

Synonyms for "estimer":


Wiktionary Translations for estimer:

estimer estimer
verb
  1. inschatten, vaak middels berekening
Cross Translation:
FromToVia
• estimer → beoordelen; evalueren ↔ assess — to determine the value of
• estimer → vinden; beschouwen ↔ consider — assign some quality to
• estimer → schatten ↔ estimate — to calculate roughly
• estimer → prijzen; schatten ↔ prize — to consider something highly valuable
• estimer → veronderstellen ↔ reckon — to conclude, as by an enumeration and balancing of chances; hence, to think; to suppose
• estimer → vinden; denken; van mening zijn ↔ think — be of the opinion that
• estimer → denken; geloven; vermoeden ↔ think — guess, reckon
• estimer → ramen; begroten ↔ veranschlagen — den Wert einer Größe im Voraus abschätzen







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0584 seconds
Page rendered in 1.0 seconds