French
Detailed Translations for marqueter from French to Dutch
marqueter: (*Using Word and Sentence Splitter)
- marque: merk; label; handelsmerk; merknaam; logo; handelsnaam; warenmerk; stempel; zegel; merkteken; inktstempel; beeldmerk; signaal; herkenningsteken; eigenschap; karakteristiek; typering; karakterisering; nummerplaat; karaktertrek; stigma; kenmerk; bewijs; teken; kenteken; etiket; gebaar; blijk; geste; iemand kenmerken; onderscheiding; decoratie; striem; onderscheidingsteken; ereteken; ridderorde; brandteken
- ter: driemaal
- ôter: uitlichten; nemen uit; uittrekken; uitdoen; uitkleden; ontkleden; afnemen; stelen; wegnemen; plunderen; ontnemen; pikken; kapen; vervreemden; toeëigenen; verduisteren; uitnemen; jatten; inpikken; roven; ontfutselen; ontvreemden; wegkapen; benemen; verdonkeren; gappen; snaaien; wegpakken; verdonkeremanen; achteroverdrukken; wegpikken; leegstelen; eruit nemen
- marqué: gestempeld; gegroefd; gekerfd
- marquer: branden; markeren; brandmerken; inbranden; van stigma's voorzien; merken; aankruisen; afzetten; afbakenen; begrenzen; omlijnen; afpalen; vinken; afvinken; aanstrepen; keurmerken; aanstippen; tippen; aantippen; aftekenen; contrasteren; bevestigen; kenmerken; vastmaken; vastzetten; typeren; karakteriseren; stempel drukken op; kenschetsen; ergens aan bevestigen; taggen