Summary
French to Dutch: more detail...
-
entraînement à la propreté:
-
Wiktionary:
entraînement à la propreté → zindelijkheid
-
Wiktionary:
French
Detailed Translations for entraînement à la propreté from French to Dutch
entraînement à la propreté: (*Using Word and Sentence Splitter)
- entraînement: training; dressuur; dresseren; ervaring; routine; africhten; africhting; praktijk; artsenpraktijk; drift; kundig maken; bekwaming; driftstroom
- A: EVERYONE; A
- avoir: hebben; bezitten; beschikken over; in eigendom hebben; afzetten; bedriegen; oplichten; misleiden; belazeren; bedonderen; besodemieteren; beduvelen; zwendelen; bezit; tegoed; baten; activa; vermogen; geldelijk vermogen; creditnota
- à: naar; toe; naar toe; in; te; van; aan; bij; erbij; erop; ergens naartoe; via; ter; à; daaraan
- ça: het
- la: de
- là: daar; daarheen; die kant uit; daarginds; ginder; ginds; aldaar; bij; erbij; erop
- propreté: reinheid; kuisheid; onschuldigheid; zedigheid; onbevlektheid; onbezoedeldheid; netheid; fatsoen; zindelijkheid; eerbaarheid; gepastheid; fatsoenlijkheid; kiesheid; keurigheid; properheid; ordelijkheid; welvoeglijkheid; betamelijkheid; welgemanierdheid; onberispelijkheid; puurheid; opgeruimdheid; smetteloosheid
Wiktionary Translations for entraînement à la propreté:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• entraînement à la propreté | → zindelijkheid | ↔ toilet training — The act of training a young child to use the toilet |