Interglot - bleu: French and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Remove Ads

Summary

French to Dutch: more detail...

bleu:
- blauw
- overall; kneuzing; kneuswond; letsel; bult; buil; lafaard; groentje; melkmuil; lafbek; nieuweling; nieuwkomer; foet; eerstejaars student; eerstejaars
Wiktionary:
- bleu → blauw
- bleu → blauw, groentje, blauwe plek, blauwdruk
- bleu → blauwe, blauw, [[blauwe plek]], groentje, aankomeling, melkmuil, nieuweling, feut, schacht, onervaren, een groentje, beginneling, nieuwkomer

Dutch to French: more detail...

bleu:
- timide; farouche; embarrassé; gêné; complexé; timoré; craintif; inhibé; d'un air embarrassé

French

Detailed Translations for bleu from French to Dutch

bleu:

bleu adj

bleu
blauw
- blauw adj

bleu [le ~] nomen

le bleu (bleus de travail; salopette; combinaison)
de overall
- overall [de ~ (m)] nomen
le bleu (contusion; bosse; lésion; meurtrissure; froissement)
de kneuzing; kneuswond; het letsel; de bult; de buil
- kneuzing [de ~ (v)] nomen
- kneuswond [znw.] nomen
- letsel [het ~] nomen
- bult [de ~ (m)] nomen
- buil [de ~ (m)] nomen
le bleu (couard; lâche; poltron; pleutre)
de lafaard; het groentje; de melkmuil; de lafbek
- lafaard [de ~ (m)] nomen
- groentje [het ~] nomen
- melkmuil [de ~ (m)] nomen
- lafbek [de ~ (m)] nomen
le bleu (nouveau; bizuth; débutant; blanc-bec; novice; débutante)
de nieuweling; de nieuwkomer
- nieuweling [de ~ (m)] nomen
- nieuwkomer [de ~ (m)] nomen
le bleu (étudiant de première année; bizuth; nouveau; bizut)
foet; eerstejaars student; het groentje; de eerstejaars
- foet [znw.] nomen
- eerstejaars student [znw.] nomen
- groentje [het ~] nomen
- eerstejaars [de ~] nomen, plural

Translation Matrix for bleu:

Noun	Related Translations	Other Translations
buil	bleu; bosse; contusion; froissement; lésion; meurtrissure	abcès; ampoule; bosse; bouffissure; boule; bubon; enflure; gonflement; grosseur; meurtrissure; renflement; tumeur; tuméfaction
bult	bleu; bosse; contusion; froissement; lésion; meurtrissure	abcès; ampoule; bosse; bossu; bouffissure; boule; bubon; butte; colline; enflure; gonflement; grosseur; meurtrissure; monticule; renflement; tumeur; tuméfaction; élévation
eerstejaars	bizut; bizuth; bleu; nouveau; étudiant de première année
eerstejaars student	bizut; bizuth; bleu; nouveau; étudiant de première année
foet	bizut; bizuth; bleu; nouveau; étudiant de première année
groentje	bizut; bizuth; bleu; couard; lâche; nouveau; pleutre; poltron; étudiant de première année	bizut; bizuth; nouveau; néophyte
kneuswond	bleu; bosse; contusion; froissement; lésion; meurtrissure
kneuzing	bleu; bosse; contusion; froissement; lésion; meurtrissure	atteinte; blessure; contusion; meurtrissure
lafaard	bleu; couard; lâche; pleutre; poltron
lafbek	bleu; couard; lâche; pleutre; poltron
letsel	bleu; bosse; contusion; froissement; lésion; meurtrissure	blessure; lésion; plaie; traumatisme
melkmuil	bleu; couard; lâche; pleutre; poltron
nieuweling	bizuth; blanc-bec; bleu; débutant; débutante; nouveau; novice
nieuwkomer	bizuth; blanc-bec; bleu; débutant; débutante; nouveau; novice	bizut; bizuth; nouveau; néophyte
overall	bleu; bleus de travail; combinaison; salopette
Adjective	Related Translations	Other Translations
blauw	bleu

Synonyms for "bleu":

apprenti; élève; azur; ciel; firmament; bizut; bizuth; débutant; nouveau; néophyte; lapis-lazuli; ecchymose; conscrit; bleusaille; bleuté; bleui; contusion; coup; meurtrissure; bosse; blessure; lésion; hématome; inexpérimenté; inexpert; novice; ignorant; inhabile; sarrau; blouse; soldat; militaire; recrue; combattant; guerrier; engagé; volontaire; vétéran; troupier

Wiktionary Translations for bleu:

bleu

adjective

Couleur.
- bleu → blauw

noun

Couleur
- bleu → blauw
Soldat sans expérience (4.1)
- bleu → groentje; blauwe plek
Plan (7)
- bleu → blauwdruk

Cross Translation:

From	To	Via
• bleu	→ blauwe; blauw	↔ blue — blue-colored
• bleu	→ blauw	↔ blue — colour
• bleu	→ [[blauwe plek]]	↔ bruise — medical: mark on the skin
• bleu	→ groentje; aankomeling; melkmuil; nieuweling	↔ fledgling — inexperienced person
• bleu	→ feut	↔ freshman — a person of either sex entering the first year of an institution
• bleu	→ schacht	↔ frosh — first year student
• bleu	→ onervaren; een groentje	↔ green — inexperienced
• bleu	→ schacht	↔ rookie — an inexperienced recruit
• bleu	→ beginneling; nieuwkomer	↔ rookie — a novice
• bleu	→ blauw	↔ blau — eine bunte Farbe, im Spektrum eine relativ kurzwellige Farbe zwischen grün und violett; Grundfarbe vieler Farbmodelle, insbesondere eine der drei Grundfarben des digitalen RGB-Farbraums

External Machine Translations:

Related Translations for bleu

Dutch

Detailed Translations for bleu from Dutch to French

bleu:

bleu adj

bleu (timide; verlegen; schuchter; bedeesd; beschroomd; schroomvallig)
timide; farouche; embarrassé; gêné; complexé; timoré; craintif; inhibé; d'un air embarrassé
- timide adj
- farouche adj
- embarrassé adj
- gêné adj
- complexé adj
- timoré adj
- craintif adj
- inhibé adj
- d'un air embarrassé adj

Translation Matrix for bleu:

Noun	Related Translations	Other Translations
timoré		angsthaas; bangerd; bangerik; hazenpoot
Modifier	Related Translations	Other Translations
complexé	bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen
craintif	bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen	angstig; bang; bevreesd; in angst; kopschuw; schichtig; schrikachtig; schuw; verschrikt; vreesachtig
d'un air embarrassé	bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen
embarrassé	bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen	beschaamd; gegeneerd; krukkig; onbeholpen; ongemakkelijk; onhandig; opgelaten; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
farouche	bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen	kopschuw; ongetemd; ruig; ruw; schuw; wild; woest
gêné	bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen	gegeneerd; krap bij kas; oncomfortabel; ongemakkelijk; ongerieflijk; onthand
inhibé	bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen	geremd; ingehouden
timide	bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen	geremd; ingehouden; schichtig; schrikachtig; vreesachtig
timoré	bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen	angstig; bang; bevreesd; in angst; schichtig; schrikachtig; verschrikt; vreesachtig

Related Words for "bleu":

bleuheid, bleue

External Machine Translations:

Remove Ads

French and Dutch Search Results for: bleu

Detailed Translations for bleu from French to Dutch

bleu:

bleu adj

bleu

bleu [le ~] nomen

le bleu (bleus de travail; salopette; combinaison)

le bleu (contusion; bosse; lésion; meurtrissure; froissement)

le bleu (couard; lâche; poltron; pleutre)

le bleu (nouveau; bizuth; débutant; blanc-bec; novice; débutante)

le bleu (étudiant de première année; bizuth; nouveau; bizut)

Translation Matrix for bleu:

Synonyms for "bleu":

Wiktionary Translations for bleu:

Related Translations for bleu

Detailed Translations for bleu from Dutch to French

bleu:

bleu adj

bleu (timide; verlegen; schuchter; bedeesd; beschroomd; schroomvallig)

Translation Matrix for bleu:

Related Words for "bleu":