French
Detailed Translations for voyageuse from French to Dutch
voyageuse: (*Using Word and Sentence Splitter)
- voyage: reis; tocht; rit; expeditie; mars; toer; trektocht; ronde; tournee
- usé: vervallen; oud; versleten; afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; uitgebuit; geëxploiteerd; afgesleten; uitgesleten; aftands; sleets; doorgesleten; afgesloofd
- voyager: reizen; trekken; zwerven; rondreizen; rondtrekken; bereizen