French
Detailed Translations for fisson from French to Dutch
fisson: (*Using Word and Sentence Splitter)
- faire: uitvoeren; doen; handelen; verrichten; uitrichten; maken; scheppen; in het leven roepen; beginnen; starten; aanvangen; van start gaan; veroorzaken; aandoen; aanrichten; aanstichten; uitoefenen; beoefenen; plegen; berokkenen; afronden; beëindigen; afwerken; afmaken; klaarmaken; voltooien; volbrengen; completeren; volmaken; afkrijgen; een einde maken aan; klaarkrijgen; praktiseren; sport uitoefenen; voor elkaar krijgen; tot stand brengen
- son: zijn; haar; toon; klank; klankgeluid; intonatie; klankkleur; timbre; klanktint; roddel; zwartmaken; laster; achterklap; geroddel; lastering; kwaadsprekerij; roddelpraat; lasterpraatje; diens; tarwezemelen
Wiktionary Translations for fisson:
fisson
noun
-
ex-rare|fr Langue fourchue du serpent.
- fisson → slangentong