Summary
French to Dutch: more detail...
-
à proprement parler:
-
Wiktionary:
à proprement parler → eigenlijk
-
Wiktionary:
French
Detailed Translations for à proprement parler from French to Dutch
à proprement parler: (*Using Word and Sentence Splitter)
- A: EVERYONE; A
- avoir: hebben; bezitten; beschikken over; in eigendom hebben; afzetten; bedriegen; oplichten; misleiden; belazeren; bedonderen; besodemieteren; beduvelen; zwendelen; bezit; tegoed; baten; activa; vermogen; geldelijk vermogen; creditnota
- à: naar; toe; naar toe; in; te; van; aan; bij; erbij; erop; ergens naartoe; via; ter; à; daaraan
- ça: het
- proprement: netjes; zuiver; gereinigd; gekuist; schoon; hygienisch; rein; kuis; proper; hygiënisch
- parler: spreken; praten; communiceren; in contact staan; een conversatie hebben; kletsen; klappen; babbelen; kakelen; zwammen; kwebbelen; kwetteren; kwekken; wauwelen; snateren; vertellen; verhalen; verhaal vertellen; speechen; uiten; uitdrukken; verwoorden; vertolken; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; praatje; gebabbel; babbeltje; causerie
Wiktionary Translations for à proprement parler:
External Machine Translations: