French

Detailed Translations for clive from French to Dutch

cliver:

cliver verb (clive, clives, clivons, clivez, )

  1. cliver (séparer; dissocier)
    splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen
    • splitsen verb (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • scheiden verb (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • uitsplitsen verb (splits uit, splitst uit, splitste uit, splitsten uit, uitgesplitst)
    • uiteengaan verb (ga uiteen, gaat uiteen, ging uiteen, gingen uiteen, uiteengegaan)
    • loskoppelen verb (koppel los, koppelt los, koppelde los, koppelden los, losgekoppeld)
    • uit elkaar halen verb (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
  2. cliver (couper; découper)
    opensnijden
    • opensnijden verb (snijd open, snijdt open, sneed open, sneden open, opengesneden)
  3. cliver (trancher; fissurer; se fendre; )
    kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen
    • kloven verb (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • klieven verb (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)
    • doorklieven verb (klief door, klieft door, kliefde door, kliefden door, doorgekliefd)
    • doorhakken verb (hak door, hakt door, hakte door, hakten door, doorgehakt)
    • doorhouwen verb (houw door, houwt door, houwde door, houwden door, doorgehouwd)
  4. cliver (fendre; scinder; hacher; )
    splitsen; kloven; uiteensplijten; splijten; klieven
    • splitsen verb (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • kloven verb (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • uiteensplijten verb (splijt uiteen, splijtte uiteen, splijtten uiteen, uiteengespleten)
    • splijten verb (splijt, speet, spleten, gespleten)
    • klieven verb (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)

Conjugations for cliver:

Présent
  1. clive
  2. clives
  3. clive
  4. clivons
  5. clivez
  6. clivent
imparfait
  1. clivais
  2. clivais
  3. clivait
  4. clivions
  5. cliviez
  6. clivaient
passé simple
  1. clivai
  2. clivas
  3. cliva
  4. clivâmes
  5. clivâtes
  6. clivèrent
futur simple
  1. cliverai
  2. cliveras
  3. clivera
  4. cliverons
  5. cliverez
  6. cliveront
subjonctif présent
  1. que je clive
  2. que tu clives
  3. qu'il clive
  4. que nous clivions
  5. que vous cliviez
  6. qu'ils clivent
conditionnel présent
  1. cliverais
  2. cliverais
  3. cliverait
  4. cliverions
  5. cliveriez
  6. cliveraient
passé composé
  1. ai clivé
  2. as clivé
  3. a clivé
  4. avons clivé
  5. avez clivé
  6. ont clivé
divers
  1. clive!
  2. clivez!
  3. clivons!
  4. clivé
  5. clivant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for cliver:

NounRelated TranslationsOther Translations
kloven crevasse; fentes; gouffres
loskoppelen débrayer; désaccoupler
uiteengaan séparation
VerbRelated TranslationsOther Translations
doorhakken cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
doorhouwen cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
doorklieven cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
doormidden hakken cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
in tweeën houwen cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
klieven cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; hacher; lézarder; scinder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
kloven cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; hacher; lézarder; scinder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
loskoppelen cliver; dissocier; séparer détacher; retirer de la station d'accueil
opensnijden cliver; couper; découper
scheiden cliver; dissocier; séparer couper; dedoubler; dire adieu à; dissocier; divorcer; découpler; défaire; dégager; dénouer; détacher; fissionner; libérer; ouvrir; se séparer; séparer
splijten cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre
splitsen cliver; dissocier; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre; séparer couper; dedoubler; dissocier; diviser; découpler; détacher; fendre; fissionner; fractionnement; fractionner; répartir; subdiviser; séparer
uit elkaar halen cliver; dissocier; séparer abaisser; abattre; abîmer; anéantir; arracher; bousiller; briser; casser; couper; dedoubler; dissocier; dissoudre; débrider; déchirer; décomposer; défaire; dégarnir; dégréer; démanteler; démolir; démonter; démêler; dénouer; détruire; dévaster; fracasser; liquider; rabaisser; raser; ravager; rompre; s'arracher; s'écrouler; se décomposer; se délabrer; se désagréger; se rompre; supprimer; séparer; tomber en ruine
uiteengaan cliver; dissocier; séparer dire adieu à; se séparer; séparer
uiteensplijten cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre
uitsplitsen cliver; dissocier; séparer

Synonyms for "cliver":