Interglot - "noeud" translated from French to Dutch

Summary

French to Dutch: more detail...

noeud:
- verkeersknooppunt; kruispunt; knooppunt; knoest; knobbel; kwast; boomknoesten; knoesten; kwasten

French

Detailed Translations for noeud from French to Dutch

le noeud (carrefour; noeud routier; croisement; embranchement)
het verkeersknooppunt; het kruispunt; het knooppunt
- verkeersknooppunt [het ~] nomen
- kruispunt [het ~] nomen
- knooppunt [het ~] nomen
le noeud
de knoest; de knobbel; de kwast
- knoest [de ~ (m)] nomen
- knobbel [de ~ (m)] nomen
- kwast [de ~ (m)] nomen
le noeud
het knooppunt
- knooppunt [het ~] nomen
le noeud (loupe)
boomknoesten; de knoesten; de kwasten
- boomknoesten [znw.] nomen
- knoesten [de ~] nomen, plural
- kwasten [de ~] nomen, plural

Noun	Related Translations	Other Translations
boomknoesten	loupe; noeud
knobbel	noeud	bosse; boule; don; enflure; grosseur; renflement; talent; tumeur
knoest	noeud
knoesten	loupe; noeud	loupes; loupes d'arbre
knooppunt	carrefour; croisement; embranchement; noeud; noeud routier	nœud
kruispunt	carrefour; croisement; embranchement; noeud; noeud routier	carrefour; croisement; croisée; intersection; jonction; point d'intersection
kwast	noeud	arlequin; bouffon; dandy; fat; fou; hurluberlu; idiot; imbécile; niais; polichinelle; sot; écervelé
kwasten	loupe; noeud	hurluberlus; loupes; loupes d'arbre
verkeersknooppunt	carrefour; croisement; embranchement; noeud; noeud routier

boucle; anneau; bouclette; embranchement; carrefour; rond-point; bifurcation; fourche; bretelle; entrelacement; entrelacs; réseau; entrecroisement; filet; lacis; chaîne; gland; balanite; ligature; attache; bandage; garrot; loch; fjord; nodosité; nodule; nouure; collet; lien; lacs; épissure