Interglot - "période" translated from French to Dutch

Remove Ads

Summary

French to Dutch: more detail...

période:
- termijn; tijdsduur; periode; tijdsbestek; epoch; epoche; tijdperk; tijdvak; era; tijdsgewricht; tijdsverloop; interim; tussentijd; tussenpoos; poosje; fase; ontwikkelingsstadium; stadium
Wiktionary:
- période → periode, tijdvak, tijdperk
- période → periode, tijdperk, era, tijdrekening

French

Detailed Translations for période from French to Dutch

période:

période [la ~] nomen

la période (laps de temps; délai; temps d'écoulement)
de termijn; de tijdsduur; de periode; het tijdsbestek
- termijn [de ~ (m)] nomen
- tijdsduur [de ~ (m)] nomen
- periode [de ~ (v)] nomen
- tijdsbestek [het ~] nomen
la période (ère; époque; temps; an; saison; cycle)
de periode; epoch; de epoche; het tijdperk; het tijdvak; de era; het tijdsgewricht; het tijdsverloop
- periode [de ~ (v)] nomen
- epoch [znw.] nomen
- epoche [de ~ (v)] nomen
- tijdperk [het ~] nomen
- tijdvak [het ~] nomen
- era [de ~] nomen
- tijdsgewricht [het ~] nomen
- tijdsverloop [het ~] nomen
la période (intérim; intermittence; interligne; temps; intervalle; pause)
het interim; de tussentijd; de tussenpoos
- interim [het ~] nomen
- tussentijd [de ~ (m)] nomen
- tussenpoos [de ~] nomen
la période (petit moment; passage du temps; laps de temps; espace de temps; époque; temps; terme; durée; moment; intervalle)
het poosje
- poosje [het ~] nomen
la période (phase de développement; phase; étape; époque; stade; temps; niveau; degré; cycle)
de fase; het ontwikkelingsstadium; het stadium
- fase [de ~ (v)] nomen
- ontwikkelingsstadium [het ~] nomen
- stadium [het ~] nomen

Translation Matrix for période:

Noun	Related Translations	Other Translations
epoch	an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
epoche	an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
era	an; cycle; période; saison; temps; ère; époque	ère
fase	cycle; degré; niveau; phase; phase de développement; période; stade; temps; époque; étape	phase; phase d'évolution; phase de développement; phase de workflow; stade
interim	interligne; intermittence; intervalle; intérim; pause; période; temps
ontwikkelingsstadium	cycle; degré; niveau; phase; phase de développement; période; stade; temps; époque; étape
periode	an; cycle; délai; laps de temps; période; saison; temps; temps d'écoulement; ère; époque
poosje	durée; espace de temps; intervalle; laps de temps; moment; passage du temps; petit moment; période; temps; terme; époque
stadium	cycle; degré; niveau; phase; phase de développement; période; stade; temps; époque; étape	phase d'évolution; phase de développement; stade
termijn	délai; laps de temps; période; temps d'écoulement	date de clôture; date de fermeture; délai; fermeture; terme
tijdperk	an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
tijdsbestek	délai; laps de temps; période; temps d'écoulement
tijdsduur	délai; laps de temps; période; temps d'écoulement	continuation; durée; laps de temps; longueur; marge
tijdsgewricht	an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
tijdsverloop	an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
tijdvak	an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
tussenpoos	interligne; intermittence; intervalle; intérim; pause; période; temps	distraction; détente; entracte; heure du déjeuner; intermittence; intervalle; mi-temps; pause; pause de midi; pause du midi; pause-déjeuner; relâchement; repos; récréation; temps d'arrêt; temps mort; trêve
tussentijd	interligne; intermittence; intervalle; intérim; pause; période; temps

Synonyms for "période":

âge; époque; ancienneté; temps; vieillesse; alternance; tour; ordre; flux; rythme; succession; fréquence; cadence; variation; bascule; amplitude; portée; oscillation; écart; magnitude; an; année; cycle; vélo; moment; ère; siècle; règne; date; étape; répétition; nombre; réitération; intervalle; espace; entrebâillement; fente; marge; échelonnement; intermittence; pause; répit; interruption; durée; balancement; périodicité; phase; saison; de saison; hors de saison; ans; stade; degré; échelon; palier; niveau

Wiktionary Translations for période:

période

noun

temps qu’une chose met à accomplir les phases de sa durée.
- période → periode; tijdvak

période

noun

tijdperk
- periode → période
een begrensde en als eenheid beschouwde tijd
- tijdperk → époque; ère; âge; période

Cross Translation:

From	To	Via
• période	→ periode; tijdperk; era; tijdrekening	↔ era — time period
• période	→ periode	↔ period — history: period of time seen as coherent entity
• période	→ periode	↔ period — length of time during which something repeats
• période	→ periode	↔ Zeitraum — eine abgegrenzte, abgeschlossene, genau bestimmte Zeit

Related Translations for période

Remove Ads

Translate période from French to Dutch

Detailed Translations for période from French to Dutch

période:

période [la ~] nomen

la période (laps de temps; délai; temps d'écoulement)

la période (ère; époque; temps; an; saison; cycle)

la période (intérim; intermittence; interligne; temps; intervalle; pause)

la période (petit moment; passage du temps; laps de temps; espace de temps; époque; temps; terme; durée; moment; intervalle)

la période (phase de développement; phase; étape; époque; stade; temps; niveau; degré; cycle)

Translation Matrix for période:

Synonyms for "période":

Wiktionary Translations for période:

Related Translations for période