Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. bestijgen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bestijgen from Dutch to German

bestijgen:

bestijgen verb (bestijg, bestijgt, besteeg, bestegen, bestegen)

  1. bestijgen

Conjugations for bestijgen:

o.t.t.
  1. bestijg
  2. bestijgt
  3. bestijgt
  4. bestijgen
  5. bestijgen
  6. bestijgen
o.v.t.
  1. besteeg
  2. besteeg
  3. besteeg
  4. bestegen
  5. bestegen
  6. bestegen
v.t.t.
  1. heb bestegen
  2. hebt bestegen
  3. heeft bestegen
  4. hebben bestegen
  5. hebben bestegen
  6. hebben bestegen
v.v.t.
  1. had bestegen
  2. had bestegen
  3. had bestegen
  4. hadden bestegen
  5. hadden bestegen
  6. hadden bestegen
o.t.t.t.
  1. zal bestijgen
  2. zult bestijgen
  3. zal bestijgen
  4. zullen bestijgen
  5. zullen bestijgen
  6. zullen bestijgen
o.v.t.t.
  1. zou bestijgen
  2. zou bestijgen
  3. zou bestijgen
  4. zouden bestijgen
  5. zouden bestijgen
  6. zouden bestijgen
diversen
  1. bestijg!
  2. bestijgt!
  3. bestegen
  4. bestijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bestijgen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
besteigen bestijgen beklimmen; klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen

Wiktionary Translations for bestijgen:


Cross Translation:
FromToVia
bestijgen besteigen; bespringen; decken cover — copulate
bestijgen bespringen; besteigen; decken mount — get on top of an animal to mate

Related Translations for bestijgen