Verb | Related Translations | Other Translations |
keifen
|
kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
|
brullen; donderen; gillen; janken; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren
|
schelten
|
kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
|
aanrekenen; aanwrijven; beledigen; berispen; beschuldigen; blameren; donderen; foeteren; fulmineren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; razen; schelden; schelden op; te keer gaan; tekeergaan; terechtwijzen; tieren; uit de slof schieten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; waarschuwen
|
schimpfen
|
kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
|
beledigen; brommen; donderen; foeteren; fulmineren; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; razen; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitfoeteren; uitjouwen; uitkafferen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren; uitvloeken; zeuren
|
sichstreiten
|
kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
|
|
sichzanken
|
kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
|
argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten
|
streiten
|
kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
|
argumenteren; bakkeleien; bekampen; bestrijden; bevechten; disputeren; duelleren; harrewarren; in de clinch liggen; kampen; kibbelen; knokken; matten; redetwisten; ruzie hebben; strijd voeren; strijden; twisten; vechten
|
zanken
|
kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
|
harrewarren; kibbelen; kiften
|