Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. openspringen:


Dutch

Detailed Translations for openspringen from Dutch to German

openspringen:

openspringen verb (spring open, springt open, sprong open, sprongen open, open gesprongen)

  1. openspringen (barsten; losspringen)
    bersten; aufspringen; platzen
    • bersten verb (berste, birst, barst, barstet, geborsten)
    • aufspringen verb (springe auf, springst auf, springt auf, sprang auf, sprangt auf, aufgesprungen)
    • platzen verb (platze, platzst, platzt, platzte, platztet, geplatzt)

Conjugations for openspringen:

o.t.t.
  1. spring open
  2. springt open
  3. springt open
  4. springen open
  5. springen open
  6. springen open
o.v.t.
  1. sprong open
  2. sprong open
  3. sprong open
  4. sprongen open
  5. sprongen open
  6. sprongen open
v.t.t.
  1. ben open gesprongen
  2. bent open gesprongen
  3. is open gesprongen
  4. zijn open gesprongen
  5. zijn open gesprongen
  6. zijn open gesprongen
v.v.t.
  1. was open gesprongen
  2. was open gesprongen
  3. was open gesprongen
  4. waren open gesprongen
  5. waren open gesprongen
  6. waren open gesprongen
o.t.t.t.
  1. zal openspringen
  2. zult openspringen
  3. zal openspringen
  4. zullen openspringen
  5. zullen openspringen
  6. zullen openspringen
o.v.t.t.
  1. zou openspringen
  2. zou openspringen
  3. zou openspringen
  4. zouden openspringen
  5. zouden openspringen
  6. zouden openspringen
en verder
  1. is opengesprongen
  2. zijn opengesprongen
diversen
  1. spring open!
  2. springt open!
  3. open gesprongen
  4. openspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for openspringen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufspringen barsten; losspringen; openspringen opspringen; springen
bersten barsten; losspringen; openspringen aan stukken springen; barsten; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; knappen; kunnen stikken; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
platzen barsten; losspringen; openspringen aan stukken springen; barsten; exploderen; klappen; kunnen stikken; neerploffen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen