Home ->Dictionaries ->Dutch/German ->Translate brokje

Translate brokje from Dutch to German

Summary

Dutch to German: more detail...

brokje:
- Brocken; kleiner Brocken; Stück; Stückchen; Artikel; Aufsatz; Publikation
brok:
- Brocken; Zuckerwürfel; Stück; Kandisstückchen; Scholle; Klümpchen; Klumpen
Wiktionary:
- brok → Brocken
- brok → Stück, Kloß, Happen, Fleck, gelass, Akt, Akte, Aufzug, Schriftstück, Dokument, Urkunde, Gemach, Stube

Dutch

Detailed Translations for brokje from Dutch to German

brokje:

brokje [het ~] nomen

het brokje (kleine brok)
der Brocken; der kleiner Brocken; Stück
- Brocken [der ~] nomen
- kleiner Brocken [der ~] nomen
- Stück [das ~] nomen
het brokje (stukje; fragmentje; klein stukje; snippertje; eindje; partje)
Stückchen; der Artikel; der Aufsatz; der Brocken; die Publikation
- Stückchen [das ~] nomen
- Artikel [der ~] nomen
- Aufsatz [der ~] nomen
- Brocken [der ~] nomen
- Publikation [die ~] nomen

Translation Matrix for brokje:

Noun	Related Translations	Other Translations
Artikel	brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje	artikel; artikelen; ding; essay; goed; item; koopwaar; lidwoord; lidwoorden; object; verhandeling; voorwerp; voorwerpen; waar; wetsartikel; zaak
Aufsatz	brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje	bovenstuk; brief; epistel; opstel; schrijven; scriptie; verslag
Brocken	brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; kleine brok; partje; snippertje; stukje	bonk; bonkend geluid; brok; groot en dik stuk; homp; klont; klonter; suikerklontje
Publikation	brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje	afkondiging; artikel; bekendmaking; openbaarmaking; openbare publicatie; proclamatie; publicatie; publicaties; stuk
Stück	brokje; kleine brok	aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; bon; brok; component; coupon; deel; deeltje; drama; element; fractie; gedeelte; inbreng; ingrediënt; klont; lap; moot; onderdeel; onderdeeltje; part; plak; schouwspel; segment; stuk; stuk stof; suikerklontje; toneelstuk; tranche
Stückchen	brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje	deeltje; onderdeeltje
kleiner Brocken	brokje; kleine brok
Not Specified	Related Translations	Other Translations
Artikel		artikel; bericht; item

Related Words for "brokje":

brokjes, brok

brokje form of brok:

brok [de ~] nomen

de brok (klont; suikerklontje)
der Brocken; der Zuckerwürfel; Stück; Kandisstückchen; die Scholle; Klümpchen; der Klumpen
- Brocken [der ~] nomen
- Zuckerwürfel [der ~] nomen
- Stück [das ~] nomen
- Kandisstückchen [das ~] nomen
- Scholle [die ~] nomen
- Klümpchen [das ~] nomen
- Klumpen [der ~] nomen

Translation Matrix for brok:

Noun	Related Translations	Other Translations
Brocken	brok; klont; suikerklontje	bonk; bonkend geluid; brokje; eindje; fragmentje; groot en dik stuk; homp; klein stukje; kleine brok; klont; klonter; partje; snippertje; stukje
Kandisstückchen	brok; klont; suikerklontje
Klumpen	brok; klont; suikerklontje	berg; bonk; bonkend geluid; groot en dik stuk; homp; hoop; kledder; klodder; klont; klonter; kluit; kwak; lik
Klümpchen	brok; klont; suikerklontje	klompje; klontertje; klontje
Scholle	brok; klont; suikerklontje	ijsschol; ijsschots; schol
Stück	brok; klont; suikerklontje	aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; bon; brokje; component; coupon; deel; deeltje; drama; element; fractie; gedeelte; inbreng; ingrediënt; kleine brok; lap; moot; onderdeel; onderdeeltje; part; plak; schouwspel; segment; stuk; stuk stof; toneelstuk; tranche
Zuckerwürfel	brok; klont; suikerklontje	klontje; suikerklontje

Related Words for "brok":

brokken, brokje

Wiktionary Translations for brok:

brok

noun

een blok met een grillige vorm, stuk van iets groters
- brok → Brocken

Cross Translation:

From	To	Via
• brok	→ Stück	↔ chunk — a part of something
• brok	→ Kloß	↔ lump — something that protrudes, sticks out, or sticks together; a cluster or blob; a mound, hill, or group
• brok	→ Happen	↔ morsel — small fragment
• brok	→ Stück; Fleck	↔ morceau — portion séparée d’une chose solide qui peut être manger.
• brok	→ gelass; Akt; Akte; Aufzug; Schriftstück; Dokument; Urkunde; Gemach; Stube; Fleck; Stück	↔ pièce — partie, portion, morceau d’un tout.