Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. handicaps:
  2. handicap:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for handicaps from Dutch to German

handicaps:

handicaps [de ~] nomen, plural

  1. de handicaps
    die händicaps; die Mängel; die Schäden; die Defekte

Translation Matrix for handicaps:

NounRelated TranslationsOther Translations
Defekte handicaps defecten; fouten; gebreken; mankementen; ongemakken
Mängel handicaps defecten; fouten; geldtekorten; onjuistheden; tekorten
Schäden handicaps beschadiging; beschadigingen; blessures; defecten; het verliezen; kwetsuren; schade; schades; verlies; verstoringen; verwondingen; wonden
händicaps handicaps

Related Words for "handicaps":


handicaps form of handicap:

handicap [de ~ (m)] nomen

  1. de handicap (afwijking; gebrek)
    die Abweichung; Handikap; Defekt
  2. de handicap (lichaamsgebrek; gebrek)
    Gebrechen; Handikap; körperliches Gebrechen; die Ermangelung

Translation Matrix for handicap:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abweichung afwijking; gebrek; handicap afwijking; differentiatie; marge; onderscheid; speelruimte; speling; vereffeningsverschil; verschil; verschillendheid
Defekt afwijking; gebrek; handicap defect; euvel; feil; fout; gebrek; gemis; machinedefect; mankement
Ermangelung gebrek; handicap; lichaamsgebrek gebrek; gemis; krapte; manco; schaarsheid; schaarste; tekort; zwakheid
Gebrechen gebrek; handicap; lichaamsgebrek gebrek; gemis
Handikap afwijking; gebrek; handicap; lichaamsgebrek
körperliches Gebrechen gebrek; handicap; lichaamsgebrek

Related Words for "handicap":


Wiktionary Translations for handicap:


Cross Translation:
FromToVia
handicap Behinderung handicap — disadvantage, in particular physical or mental disadvantages of people