Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. nattigheid:
  2. nattig:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for nattigheid from Dutch to German

nattigheid:

nattigheid [de ~ (v)] nomen

  1. de nattigheid (vochtigheid; vocht)
    die Feuchtigkeit; die Nässe
  2. de nattigheid (natheid; vochtigheid)
    die Feuchtigkeit; die Flüssigkeit; die Nässe; Naß

Translation Matrix for nattigheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
Feuchtigkeit humiditeit; natheid; nattigheid; vocht; vochtigheid humiditeit; klamheid; nat; vloeistof; vocht; vochtigheidsgehalte
Flüssigkeit natheid; nattigheid; vochtigheid buigzaamheid; flexibiliteit; meegaandheid; nat; soepelheid; vloeibaarheid; vloeiendheid; vloeistof; vocht; volgzaamheid
Naß natheid; nattigheid; vochtigheid nat; vloeistof; vocht
Nässe humiditeit; natheid; nattigheid; vocht; vochtigheid klamheid

Related Words for "nattigheid":


nattig:

nattig adj

  1. nattig (klam)

Translation Matrix for nattig:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
feucht klam; nattig humide; kil; koud en vochtig; naar zweet ruikend; nat; obsceen; schuin; vies; vochtig; vunzig; zedeloos; zweterig

Related Words for "nattig":


Wiktionary Translations for nattig:


Cross Translation:
FromToVia
nattig feucht moist — slightly wet

External Machine Translations: