Dutch

Detailed Translations for ongebondenheid from Dutch to German

ongebondenheid:

ongebondenheid [de ~ (v)] nomen

  1. de ongebondenheid (vrijheid)
    die Freiheit; die Unabhängigkeit; die Ungebundenheit; die Selbständigkeit

Translation Matrix for ongebondenheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
Freiheit ongebondenheid; vrijheid onafhankelijkheid; vrijheden; zelfstandigheid
Selbständigkeit ongebondenheid; vrijheid onafhankelijkheid; zelfstandigheid
Unabhängigkeit ongebondenheid; vrijheid onafhankelijkheid; zelfstandigheid
Ungebundenheit ongebondenheid; vrijheid onafhankelijkheid; zelfstandigheid

Related Words for "ongebondenheid":


ongebondenheid form of ongebonden:


Translation Matrix for ongebonden:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
frei bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij benaderbaar; beschikbaar; disponibel; frank; genaakbaar; gratis; in vrijheid; kosteloos; ledig; leeg; niet belast; onafhankelijk; onbedekt; onbelast; onbelast inkomen; onbewoond; onbezet; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; onoverdekt; onverplicht; onverstoord; open; pro deo; rechttoe; spontaan; toegankelijk; uit vrije wil; vacant; voor niets; vrij; vrij van schulden; vrijuit; vrijwillig; zonder kosten
ModifierRelated TranslationsOther Translations
alleinstehend alleenstaand; ongebonden; vrijgezel afzonderlijk; alleenstaand; apart; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf; op zichzelf levend; op zichzelf staand; separaat; single; vrijstaand
selbständig alleenstaand; ongebonden; vrijgezel uit zichzelf; vanzelf; zelfstandig
unabhängig alleenstaand; ongebonden; vrijgezel onafhankelijk
ungebunden bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
zügellos bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij bovenmatig; buitengemeen; buitensporig; extreem; losbandig; mateloos; ongetoomd; teugelloos; tomeloos; tuchteloos; uitermate; vrijgevochten

Related Words for "ongebonden":