Summary
Dutch to German: more detail...
- steven:
- stijven:
- stevenen:
-
Wiktionary:
- stijven → anschaffen, ausstatten, versehen, versorgen, ermannen, ermutigen
Dutch
Detailed Translations for steven from Dutch to German
steven:
-
de steven (voorsteven; boeg)
Translation Matrix for steven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Bug | boeg; steven; voorsteven | |
Steven | boeg; steven; voorsteven | |
Vordersteven | boeg; steven; voorsteven |
Related Words for "steven":
steven form of stijven:
-
stijven (stijf maken)
Conjugations for stijven:
o.t.t.
- stijf
- stijft
- stijft
- stijven
- stijven
- stijven
o.v.t.
- steef
- steef
- steef
- steven
- steven
- steven
v.t.t.
- heb gesteven
- hebt gesteven
- heeft gesteven
- hebben gesteven
- hebben gesteven
- hebben gesteven
v.v.t.
- had gesteven
- had gesteven
- had gesteven
- hadden gesteven
- hadden gesteven
- hadden gesteven
o.t.t.t.
- zal stijven
- zult stijven
- zal stijven
- zullen stijven
- zullen stijven
- zullen stijven
o.v.t.t.
- zou stijven
- zou stijven
- zou stijven
- zouden stijven
- zouden stijven
- zouden stijven
en verder
- ben gesteven
- bent gesteven
- is gesteven
- zijn gesteven
- zijn gesteven
- zijn gesteven
diversen
- stijf!
- stijft!
- gesteven
- stijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stijven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
eindicken | stijf maken; stijven | dikker worden; door koken dikker worden; geconcentreerder worden; indikken; stollen; verdikken; verstarren; verstenen; verstijven |
stärken | stijf maken; stijven | aanscherpen; aansterken; intensiveren; toespitsen; verhevigen; versterken |
versteifen | stijf maken; stijven | strak maken; verstarren; verstenen; verstijven |
Wiktionary Translations for stijven:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stijven | → anschaffen; ausstatten; versehen; versorgen | ↔ munir — garnir, pourvoir de ce qui est nécessaire ou utile en vue de tel ou tel objet. |
• stijven | → versehen; versorgen | ↔ pourvoir — Aviser à quelque chose, y donner ordre, suppléer à ce qui manque. (Sens général) |
• stijven | → ermannen; ermutigen | ↔ réconforter — relever les forces, ranimer, remonter, tant au sens physique ou médical, qu'au sens moral. |
stevenen:
-
stevenen
Conjugations for stevenen:
o.t.t.
- steven
- stevent
- stevent
- stevenen
- stevenen
- stevenen
o.v.t.
- stevende
- stevende
- stevende
- stevenden
- stevenden
- stevenden
v.t.t.
- heb gestevend
- hebt gestevend
- heeft gestevend
- hebben gestevend
- hebben gestevend
- hebben gestevend
v.v.t.
- had gestevend
- had gestevend
- had gestevend
- hadden gestevend
- hadden gestevend
- hadden gestevend
o.t.t.t.
- zal stevenen
- zult stevenen
- zal stevenen
- zullen stevenen
- zullen stevenen
- zullen stevenen
o.v.t.t.
- zou stevenen
- zou stevenen
- zou stevenen
- zouden stevenen
- zouden stevenen
- zouden stevenen
en verder
- ben gestevend
- bent gestevend
- is gestevend
- zijn gestevend
- zijn gestevend
- zijn gestevend
diversen
- steven!
- stevent!
- gestevend
- stevenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stevenen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
schiffen | stevenen | plassen; urineren; wateren |
segeln | stevenen | kelderen; varen; zakken; zeilen |
steuern | stevenen | aan het stuur zitten; aanvoeren; afspreken; arrangeren; bedisselen; betreden; bevaren; bevel voeren over; beïnvloeden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; commanderen; gezaghebben; heersen; iets regelen; ingaan; karren; koers zetten naar; koersen naar; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; navigeren; overheersen; regelen; regeren; rijden; sturen; varen; vliegtuig besturen; zenden |