Dutch

Detailed Translations for teisteren from Dutch to German

teisteren:

teisteren verb (teister, teistert, teisterde, teisterden, geteisterd)

  1. teisteren (lastigvallen)
    jemandem lästig fallen; schikanieren; plagen; zusetzen
    • schikanieren verb (schikaniere, schikanierst, schikaniert, schikanierte, schikaniertet, schikanier)
    • plagen verb (plage, plagst, plagt, plagte, plagtet, geplagt)
    • zusetzen verb (setze zu, setzt zu, setzte zu, setztet zu, zugesetzt)

Conjugations for teisteren:

o.t.t.
  1. teister
  2. teistert
  3. teistert
  4. teisteren
  5. teisteren
  6. teisteren
o.v.t.
  1. teisterde
  2. teisterde
  3. teisterde
  4. teisterden
  5. teisterden
  6. teisterden
v.t.t.
  1. heb geteisterd
  2. hebt geteisterd
  3. heeft geteisterd
  4. hebben geteisterd
  5. hebben geteisterd
  6. hebben geteisterd
v.v.t.
  1. had geteisterd
  2. had geteisterd
  3. had geteisterd
  4. hadden geteisterd
  5. hadden geteisterd
  6. hadden geteisterd
o.t.t.t.
  1. zal teisteren
  2. zult teisteren
  3. zal teisteren
  4. zullen teisteren
  5. zullen teisteren
  6. zullen teisteren
o.v.t.t.
  1. zou teisteren
  2. zou teisteren
  3. zou teisteren
  4. zouden teisteren
  5. zouden teisteren
  6. zouden teisteren
en verder
  1. ben geteisterd
  2. bent geteisterd
  3. is geteisterd
  4. zijn geteisterd
  5. zijn geteisterd
  6. zijn geteisterd
diversen
  1. teister!
  2. teistert!
  3. geteisterd
  4. teisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for teisteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
jemandem lästig fallen lastigvallen; teisteren
plagen lastigvallen; teisteren koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
schikanieren lastigvallen; teisteren brutaliseren; bruuskeren; chicaneren; donderjagen; jennen; kleinzielig gedragen; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken
zusetzen lastigvallen; teisteren hevig aangrijpen; jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken

Wiktionary Translations for teisteren:


Cross Translation:
FromToVia
teisteren treffen; erlangen; erzielen; reichen; erreichen; einholen; heranreichen; sich erstrecken; erwirken; durchsetzen atteindretoucher de loin au moyen d’un projectile.
teisteren treffen; klopfen; schlagen; hauen; prügeln; ausklopfen; aufschlagen; aushämmern; schlagen gegen; prasseln gegen; peitschen gegen frapper — A TRIER
teisteren gelangen; anlangen; erreichen; ankommen parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
teisteren packen; greifen; fangen; fassen; erwischen saisir — Prendre vivement.

External Machine Translations: