Dutch

Detailed Translations for tussenkomend from Dutch to German

tussenkomend:


Translation Matrix for tussenkomend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
dazwischen kommend tussenkomend tussenbeide komend
zischendurch auftretend tussenkomend

tussenkomen:

tussenkomen verb (kom tussen, komt tussen, kwam tussen, kwamen tussen, tussengekomen)

  1. tussenkomen (tussenbeide komen; interfereren; interveniëren; )
    eingreifen; vermitteln; intervenieren; zusammenfallen; schlichten; sich einmischen; interferieren; unterbrechen; einschreiten; zusammentreffen
    • eingreifen verb (greife ein, greifst ein, greift ein, griff ein, grifft ein, eingegriffen)
    • vermitteln verb (vermittele, vermittelst, vermittelt, vermittelte, vermitteltet, vermittelt)
    • intervenieren verb (interveniere, intervenierst, interveniert, intervenierte, interveniertet, interveniert)
    • zusammenfallen verb (falle zusammen, fällst zusammen, fällt zusammen, fiel zusammen, fielet zusammen, zusammengefallen)
    • schlichten verb (schlichte, schlichtest, schlichtet, schlichtete, schlichtetet, geschlichtet)
    • sich einmischen verb (mische mich eein, mischst dich eein, mischt sich eein, mischte sich eein, mischtet euch eein, sich eingemischt)
    • interferieren verb (interferiere, interferierst, interferiert, interferierte, interferiertet, interferiert)
    • unterbrechen verb (unterbreche, unterbrichst, unterbricht, unterbrach, unterbracht, unterbrochen)
    • einschreiten verb (schreite ein, schreitest ein, schreitet ein, schritt ein, schrittet ein, eingeschritten)
    • zusammentreffen verb (treffe zusammen, triffst zusammen, trifft zusammen, traf zusammen, trafet zusammen, zusammengetroffen)
  2. tussenkomen (bemiddelen)
    vermitteln; unterhandeln
    • vermitteln verb (vermittele, vermittelst, vermittelt, vermittelte, vermitteltet, vermittelt)
    • unterhandeln verb (unterhandele, unterhandelst, unterhandelt, unterhandelte, unterhandeltet, unterhandelt)

Conjugations for tussenkomen:

o.t.t.
  1. kom tussen
  2. komt tussen
  3. komt tussen
  4. komen tussen
  5. komen tussen
  6. komen tussen
o.v.t.
  1. kwam tussen
  2. kwam tussen
  3. kwam tussen
  4. kwamen tussen
  5. kwamen tussen
  6. kwamen tussen
v.t.t.
  1. ben tussengekomen
  2. bent tussengekomen
  3. is tussengekomen
  4. zijn tussengekomen
  5. zijn tussengekomen
  6. zijn tussengekomen
v.v.t.
  1. was tussengekomen
  2. was tussengekomen
  3. was tussengekomen
  4. waren tussengekomen
  5. waren tussengekomen
  6. waren tussengekomen
o.t.t.t.
  1. zal tussenkomen
  2. zult tussenkomen
  3. zal tussenkomen
  4. zullen tussenkomen
  5. zullen tussenkomen
  6. zullen tussenkomen
o.v.t.t.
  1. zou tussenkomen
  2. zou tussenkomen
  3. zou tussenkomen
  4. zouden tussenkomen
  5. zouden tussenkomen
  6. zouden tussenkomen
diversen
  1. kom tussen!
  2. komt tussen!
  3. tussengekomen
  4. tussenkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tussenkomen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
eingreifen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen grijpen; klauwen; obsederen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
einschreiten bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
interferieren bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
intervenieren bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
schlichten bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen afdoen; afhandelen; bedaren; beslechten; bijleggen; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; kalmeren; meebetalen; schikken; sussen; tot kalmte manen; twist uit de weg ruimen; verzoenen; vrede sluiten
sich einmischen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
unterbrechen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen afbreken; belemmeren; beletten; beëindigen; detacheren; doen ophouden; forceren; het werk neerleggen als protest; in de rede vallen; in staking gaan; interrumperen; loskrijgen; losmaken; loswerken; onderbreken; ontbinden; opheffen; scheiden; staken; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; verhinderen; werkonderbreken
unterhandeln bemiddelen; tussenkomen afdingen; dingen
vermitteln bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen distribueren; ronddelen; ter beschikking stellen; uitreiken; verdelen
zusammenfallen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bouwvallig worden; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; samenlopen; samenvallen; vervallen
zusammentreffen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bijeen komen; elkaar ontmoeten; samenkomen; samenlopen; samenvallen

Wiktionary Translations for tussenkomen:

tussenkomen
verb
  1. tussenbeide komen, interveniëren

Cross Translation:
FromToVia
tussenkomen eingreifen; intervenieren intervene — to come between, or to be between, persons or things
tussenkomen einmischen meddle — to interfere in affairs