Summary
Dutch to German: more detail...
- uitbrengen:
-
Wiktionary:
- uitbrengen → ausstoßen, äußern, bauen, aufbauen, erbauen, konstruieren, einführen, einrichten, einsetzen, installieren, machen, tun, stellen, bereiten, herausheben, beseitigen, bergen, anfertigen, fabrizieren, herstellen, verfertigen, operieren, wirken, einwirken, erwirken, wirksam sein, Wirkung ausüben, agieren, handeln, verfahren, vorgehen, tätig sein, sich verhalten, posieren, legen, setzen, stecken
Dutch
Detailed Translations for uitbrengen from Dutch to German
uitbrengen:
-
uitbrengen (publiceren; openbaren)
veröffentlichen; bekanntmachen; bekanntgeben-
veröffentlichen verb (veröffentliche, veröffentlichst, veröffentlicht, veröffentlichte, veröffentlichtet, veröffentlicht)
-
bekanntmachen verb (mache bekannt, machst bekannt, macht bekannt, machte bekannt, machtet bekannt, bekannt gemacht)
-
bekanntgeben verb
-
-
uitbrengen (uitgeven)
ausbringen; herausbringen; ausgeben; abgeben; erstatten-
herausbringen verb (bringe heraus, bringst heraus, bringt heraus, bracht heraus, brachtet heraus, herausgebracht)
-
erstatten verb
-
uitbrengen (verraden; verklikken; verklappen; aangeven; verlinken; aanbrengen)
Conjugations for uitbrengen:
o.t.t.
- breng uit
- brengt uit
- brengt uit
- brengen uit
- brengen uit
- brengen uit
o.v.t.
- bracht uit
- bracht uit
- bracht uit
- brachten uit
- brachten uit
- brachten uit
v.t.t.
- heb uitgebracht
- hebt uitgebracht
- heeft uitgebracht
- hebben uitgebracht
- hebben uitgebracht
- hebben uitgebracht
v.v.t.
- had uitgebracht
- had uitgebracht
- had uitgebracht
- hadden uitgebracht
- hadden uitgebracht
- hadden uitgebracht
o.t.t.t.
- zal uitbrengen
- zult uitbrengen
- zal uitbrengen
- zullen uitbrengen
- zullen uitbrengen
- zullen uitbrengen
o.v.t.t.
- zou uitbrengen
- zou uitbrengen
- zou uitbrengen
- zouden uitbrengen
- zouden uitbrengen
- zouden uitbrengen
en verder
- ben uitgebracht
- bent uitgebracht
- is uitgebracht
- zijn uitgebracht
- zijn uitgebracht
- zijn uitgebracht
diversen
- breng uit!
- brengt uit!
- uitgebracht
- uitbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitbrengen:
Wiktionary Translations for uitbrengen:
Cross Translation: