Dutch

Detailed Translations for hard from Dutch to German

hard:


Translation Matrix for hard:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- gauw; luid
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
- snel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
anzüglich hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend meedogenloos; met sarcasme; sarcastisch; wreed
blitzschnell hard; keihard; met hoge snelheid
brutal hard; hardhandig; onzacht; ruw agressief; barbaars; beestachtig; brutaal; bruut; gewelddadig; hondsbrutaal; inhumaan; monsterlijk; onmenselijk; vrijpostig; wreed
emotielos emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos
fest hard; hardop; luid betrouwbaar; degelijk; deugdelijk; diepgeworteld; doortastend; drastisch; ferm; hecht; krachtdadig; krachtig; pittig; solide; stevig; straf
gefühllos hard; hardop; luid geen pijn voelend; gevoelloos; keihard; meedogenloos; niet-voelend; ongefundeerd; ongegrond; ongemotiveerd; oorverdovend; wreed; zonder grond
gellend hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend bitter teleurgesteld; heftig; onbeheerst; onstuimig; verbitterd
geräuschvoll hard; hardop; luid; luid klinkend bezet; druk; drukbezet; gonzend; luid; luidkeels; uit volle borst; zoemend
gewaltsam hard; hardhandig; onzacht; ruw aanvallend; agressief; brutaal; erg; fel; gewelddadig; heftig; hevig; hondsbrutaal; krachtig; offensief; vrijpostig
gewalttätig hard; hardhandig; onzacht; ruw agressief; brutaal; gewelddadig; hondsbrutaal; vrijpostig
grell hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend bitter teleurgesteld; felle; heftig; hel; meedogenloos; onbeheerst; onstuimig; verbitterd; wreed
grob hard; hardhandig; onzacht; ruw aanmatigend; afgedempt; banaal; barbaars; beestachtig; bot; brutaal; bruut; dierlijk; dorps; gedempt; godgeklaagd; grof; grofgebouwd; heftig; hemeltergend; honds; hondsbrutaal; inhumaan; krukkig; laag-bij-de-grond; log; lomp; meedogenloos; monsterlijk; niet helder; onbeheerst; onbeholpen; onbehouwen; onbeschaafd; onbeschaamd; onbeschoft; onduidelijk; ongegeneerd; ongepast; onhandig; onhebbelijk; onheus; onkies; onmenselijk; onopgevoed; onsierlijk van gedaante; onstuimig; onvertogen; onvriendelijk; plat; platvloers; plomp; respectloos; ruw; schunnig; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; ten hemel schreiend; triviaal; vaag; verkeerd; verregaand; vervaagd; vrijpostig; vunzig; weggezakt in het geheugen; wreed; zeer ergerlijk
haarig hard; hardhandig; onzacht; ruw behaard; bitter teleurgesteld; harig; harige; onduidelijk; ruig; verbitterd; wollig
hart hard; hardop; luid barbaars; beestachtig; bikkelhard; bitter teleurgesteld; bruut; erg; fel; heftig; hevig; ijzerhard; inhumaan; keihard; krachtig; massief; meedogenloos; monsterlijk; niet hol; onbeheerst; ondragelijk; onmenselijk; onstuimig; onverbiddelijk; onverbiddelijke; onverdraagbaar; onvermurwbaar; oorverdovend; rakelings; staalhard; steenhard; ternauwernood; verbitterd; wreed
hartherzig emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos onverbiddelijk; onverbiddelijke; onvermurwbaar
herb hard; hardop; luid bitter; bitterachtig; galachtig; keihard; onbewaakt; oorverdovend; rins; sec; wrang; zurig; zuur; zuur smakend
herzlos hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig barbaars; beestachtig; bruut; inhumaan; monsterlijk; onmenselijk; wreed
höllisch hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend bitter teleurgesteld; heftig; onbeheerst; onstuimig; verbitterd
hörbar hard; hardop; luid keihard; oorverdovend
kaltblütig hard; hardop; luid brutaalweg; dapper; doodgemoederd; doodgemoedereerd; doodkalm; doodleuk; gemoedereerd; heldhaftig; heroïsch; kloek; koelbloedig; koudbloedig; meedogenloos; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig; wreed
laut hard; hardop; luid; luid klinkend blijkens; joelend; keihard; lawaaierig; luid; luidruchtig; oorverdovend; opzichtig; protserig; rumoerig; schreeuwend; schreeuwerig
lauthals hard; hardop; luid luid; luidkeels; opschepperig; opzichtig; protsend; protserig; schreeuwerig; uit volle borst
lautstark hard; hardop; luid; luid klinkend joelend; lawaaierig; luid; luidkeels; luidruchtig; opschepperig; opzichtig; protsend; protserig; rumoerig; schreeuwend; schreeuwerig; uit volle borst
lärmend hard; hardop; luid; luid klinkend joelend; opzichtig; protserig; schreeuwend; schreeuwerig
mit hoher Geschwindigkeit hard; keihard; met hoge snelheid
mitleidslos hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig genadeloos; meedogenloos; onbarmhartig; ongenadig
rauh hard; hardhandig; onzacht; ruw houterig; kaal; koud; laag van temperatuur; niet glad; ongastvrij; onherbergzaam; ruig; ruige; ruw; steriel; stijf; stijve; stram; stroef
roh hard; hardhandig; onzacht; ruw agressief; barbaars; beestachtig; bitter teleurgesteld; bruut; gewelddadig; inhumaan; monsterlijk; onbewerkt; ongekookt; ongepast; onkies; onmenselijk; onvertogen; rauw; ruw; verbitterd; verkeerd; wreed
rücksichtslos hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig nietsontziend; onverbiddelijk; onverbiddelijke; onvermurwbaar
rüde hard; hardhandig; onzacht; ruw agressief; banaal; bitter teleurgesteld; gewelddadig; grof; grofgebouwd; laag-bij-de-grond; lomp; plat; platvloers; ruw; schofterig; schunnig; triviaal; verbitterd; vunzig
sauer hard; hardop; luid afgezaagd; bitter; boos; ellendig; ergerlijk; gebelgd; gepikeerd; geprikkeld; giftig; irritant; kwaad; langdraadig; langwijlig; lastig; melig; misnoegd; nijdig; ontevreden; ontstemd; rot; saai; verbolgen; vertoornd; vervelend; woedend; wrang; wrevelig; zeer boos; zuur; zuur smakend
schnell hard; hardop; luid direct; dra; eerstdaags; frontaal; gauw; gehaast; gejaagd; gestressed; gezwind; haastig; ijlings; jachtig; klassikaal; rap; snel; spoedig; vlot; vlug; weldra
schrill hard; hardop; hoog; luid; schel; scherp; schril; snerpend hel; keihard; oorverdovend
schroff hard; hardhandig; hoog; onzacht; ruw; schel; scherp; schril; snerpend agressief; bot; bruusk; gewelddadig; grof; grofgebouwd; hel; kortaf; korzelig; lomp; nors; onbehouwen; onbeschaafd; ongelikt; onopgevoed; onzacht; ruw; snauwend; wrevelig
schwierig hard; hardop; luid afgezaagd; belastend; bezwarend; complex; delicaat; eigenwijs; eigenzinnig; ellendig; gecompliceerd; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; hardhoofdig; hinderlijk; ingewikkeld; keihard; koppig; kritiek; kritisch; langdraadig; langwijlig; lastig; melig; met veel moeilijkheden gepaard gaan; moeilijk; moeilijk begaanbaar; netelig; onaangenaam; onwillig; oorverdovend; penibel; precair; problematisch; risicovol; riskant; rot; saai; storend; tegendraads; vervelend; weerbarstig; weerspannig
steif hard; hardop; luid dwangmatig; houterig; ongedurig; star; stijf; stijfjes; stijfselachtig; stijve; strak; stram; stroef; verstard
streng hard; hardop; luid gestreng; houterig; keihard; koud; laag van temperatuur; niet toegevend; onvermurwbaar; oorverdovend; pittig; stijf; stijve; straf; stram; streng; strikt; stringent; stroef; volgens de regels
tosend hard; hardop; luid daverend; donderend; heftig; onbeheerst; onstuimig
unbarmherzig hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig genadeloos; meedogenloos; onbarmhartig; ongenadig
unberührt emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos gaaf; koelbloedig; kuis; maagdelijk; onaangebroken; onaangeraakt; onaangeroerd; onaangetast; onbevlekt; onbewogen; ongebruikt; ongeopend; ongerept; onschuldig; onverschillig; onverzwakt; puur; rein; virginaal; zuiver
unsanft hard; hardhandig; hardop; luid; onzacht; ruw agressief; gewelddadig; keihard; oorverdovend
unzart hard; hardhandig; onzacht; ruw agressief; gewelddadig; ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd
wild hard; hardhandig; onzacht; ruw agressief; barbaars; beestachtig; bitter teleurgesteld; bot; bruut; gewelddadig; heftig; inhumaan; lomp; monsterlijk; onbeheerst; onbehouwen; onbeschaafd; onmenselijk; onopgevoed; onstuimig; stoeiziek; tureluurs; verbitterd; wreed

Related Words for "hard":

  • hardheid, harder, hardere, hardst, hardste

Synonyms for "hard":


Antonyms for "hard":


Related Definitions for "hard":

  1. heel erg1
    • je hebt je rust hard nodig1
  2. met grote vaart1
    • hij rijdt veel te hard1
  3. hevig of krachtig1
    • er stond een harde wind1
  4. met veel kalk erin1
    • het water is hier hard1
  5. moeilijk of zwaar1
    • dat is erg hard voor hem1
  6. niet goed in te drukken1
    • het vriest, dus de grond is hard1
  7. streng en zonder medelijden1
    • de minister neemt harde maatregelen1
  8. waar bewijzen voor zijn1
    • de harde cijfers tonen aan dat hij gelogen heeft1
  9. krachtig, overduidelijk te horen1
    • die harde muziek komt van boven1

Wiktionary Translations for hard:

hard
adjective
  1. stevig, een uitwendige kracht onverzettelijk weerstaand
hard
adjective
  1. von Ton und Stimmen : stark, intensiv

Cross Translation:
FromToVia
hard abgestumpft; verhärtet; gefühllos callous — emotionally hardened
hard fest; hart hard — resistant to pressure
hard hart hard — severe
hard hart hard — of water, high in dissolved calcium compounds
hard laut loud — of a sound
hard streng austère — Qui est rigoureux pour le corps et qui mortifier les sens et l’esprit. — note Se dit surtout des doctrines et des pratiques religieux.
hard hart; Hart-; schwer; schwierig dur — Qui, par suite de sa fermeté, est difficile à pénétrer, à entamer.
hard laut; erhaben; Hoch-; hoch; oben haut — Qui élever. — note Par opposition à bas et à petit, en parlant d’un objet considérer par rapport à tous les autres objets du même genre, ou seulement par comparaison à un ou à plusieurs autres.
hard schonungslos; erbarmungslos impitoyable — Qui est insensible à la pitié, qui est sans pitié.
hard laut sonore — Qui rendre un son.
hard streng sévère — Qui est rigide, sans indulgence.

hard form of harden:

harden verb (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)

  1. harden (stalen; uitharden)
    stählen; härten; verhärten; abhärten; hartmachen
    • stählen verb (stähle, stählst, stählt, stählte, stähltet, gestählt)
    • härten verb (härte, härtest, härtet, härtete, härtetet, gehärtet)
    • verhärten verb (verhärte, verhärtst, verhärtt, verhärtte, verhärttet, verhärtet)
    • abhärten verb
    • hartmachen verb
  2. harden (trainen; oefenen; coachen; bekwamen)
    trainieren; üben; ausbilden; entwickeln; heranbilden; einstudieren; einüben; bilden; proben; repetieren
    • trainieren verb (trainiere, trainierst, trainiert, trainierte, trainiertet, trainiert)
    • üben verb (übe, übst, übt, übte, übtet, geübt)
    • ausbilden verb (bilde aus, bildest aus, bildet aus, bildete aus, bildetet aus, ausgebildet)
    • entwickeln verb (entwickele, entwickelst, entwickelt, entwickelte, entwickeltet, entwickelt)
    • heranbilden verb (bilde heran, bildst heran, bildet heran, bildete heran, bildetet heran, herangebildet)
    • einstudieren verb (studiere ein, studierst ein, studiert ein, studierte ein, studiertet ein, einstudiert)
    • einüben verb (übe ein, übst ein, übt ein, übte ein, übtet ein, eingeübt)
    • bilden verb (bilde, bildest, bildet, bildete, bildetet, gebildet)
    • proben verb (probe, probst, probt, probte, probtet, geprobt)
    • repetieren verb (repetiere, repetierst, repetiert, repetierte, repetiertet, repetiert)
  3. harden (uithouden; dragen; volhouden; )
    aushalten; tragen; ertragen; durchhalten; ausgestreckt halten; ausharren
    • aushalten verb (halte aus, hältst aus, hält aus, hielt aus, hieltet aus, ausgehalten)
    • tragen verb (trage, trägst, trägt, trug, trugt, getragen)
    • ertragen verb (ertrage, erträgst, erträgt, ertrug, ertrugt, ertragen)
    • durchhalten verb (halte durch, hältst durch, hält durch, hielt durch, hieltet durch, durchgehalten)
    • ausharren verb (harre aus, harrst aus, harrt aus, harrte aus, harrtet aus, ausgeharrt)

Conjugations for harden:

o.t.t.
  1. hard
  2. hardt
  3. hardt
  4. harden
  5. harden
  6. harden
o.v.t.
  1. hardde
  2. hardde
  3. hardde
  4. hardden
  5. hardden
  6. hardden
v.t.t.
  1. ben gehard
  2. bent gehard
  3. is gehard
  4. zijn gehard
  5. zijn gehard
  6. zijn gehard
v.v.t.
  1. was gehard
  2. was gehard
  3. was gehard
  4. waren gehard
  5. waren gehard
  6. waren gehard
o.t.t.t.
  1. zal harden
  2. zult harden
  3. zal harden
  4. zullen harden
  5. zullen harden
  6. zullen harden
o.v.t.t.
  1. zou harden
  2. zou harden
  3. zou harden
  4. zouden harden
  5. zouden harden
  6. zouden harden
diversen
  1. hard!
  2. hardt!
  3. gehard
  4. hardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

harden [znw.] nomen

  1. harden (bestand maken tegen)
    Abhärten

Translation Matrix for harden:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abhärten bestand maken tegen; harden stalen; verharden
VerbRelated TranslationsOther Translations
abhärten harden; stalen; uitharden
ausbilden bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen evolueren; oefenen; ontwikkelen; opleiden; scholen; tot ontwikkeling brengen; trainen
ausgestreckt halten doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden
aushalten doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doorstaan; dulden; financieel steunen; financieren; onderhouden; standhouden; velen; verdragen; verduren; verteren; zich staande houden
ausharren doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; dulden; standhouden; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; zich staande houden
bilden bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen afwisselen; bewerkstelligen; evolueren; herzien; in het leven roepen; kneden; maken; modelleren; muziek componeren; oefenen; ontwikkelen; realiseren; scheppen; tot ontwikkeling brengen; trainen; veranderen; vervaardigen; verwerkelijken; verwezenlijken; verwisselen; vormen; wijzigen
durchhalten doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doordouwen; doorknokken; doorleven; doorstaan; doorzetten; dulden; standhouden; velen; verdragen; verduren; verteren; zich staande houden
einstudieren bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen bijbrengen; doceren; herhalen; inlichten; leerstof erin stampen; oefenen; onderrichten; onderwijzen; repeteren; voorlichten
einüben bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen bijbrengen; doceren; echoën; herhalen; inlichten; nabouwen; napraten; nazeggen; oefenen; onderrichten; onderwijzen; repeteren; voorlichten
entwickeln bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen evolueren; fabriceren; in het leven roepen; maken; oefenen; ontplooien; ontwerpen; ontwikkelen; produceren; scheppen; tot ontwikkeling brengen; tot wasdom komen; trainen; vervaardigen; voortbrengen
ertragen doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doorstaan; lijden; obstructie plegen; verdragen; verduren; verteren
hartmachen harden; stalen; uitharden
heranbilden bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kneden; kweken; maken; modelleren; oefenen; ontwikkelen; opkweken; planten; procreëren; telen; tot ontwikkeling brengen; trainen; verbouwen; vervaardigen; voortbrengen; vormen
härten harden; stalen; uitharden hard worden; verharden
proben bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen beproeven; herhalen; inlichten; keuren; oefenen; onderrichten; onderzoeken; repeteren; testen; voorlichten
repetieren bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen herhalen; oefenen; repeteren
stählen harden; stalen; uitharden
tragen doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aan hebben; doorleven; doorstaan; dragen; gebukt gaan onder; sjouwen; tempo maken; torsen; verdragen; verduren; verteren; zeulen
trainieren bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen oefenen; repeteren
verhärten harden; stalen; uitharden verstarren; verstenen; verstijven
üben bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen herhalen; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen

Related Definitions for "harden":

  1. hard worden1
    • stopverf moet harden voordat je het schildert1

Wiktionary Translations for harden:

harden
verb
  1. hard maken, met name van staal door verhitten, afschrikken en hameren
  2. psychisch tegen moeilijkheden bestand maken

Cross Translation:
FromToVia
harden härten; aushärten; fest werden set — to solidify
harden hart machen; härten; abhärten; stählen durcir — Durcir

Related Translations for hard