Summary
Dutch to German: more detail...
-
oplettend:
- wacker; aufgeweckt; wach; lebhaft; munter; lebendig; quick; aufmerksam; wachsam; andächtig
- opletten:
- letten op:
-
Wiktionary:
- oplettend → achtsam, bedächtig, achtgebend, wachsam, auf der Hut, aufmerksam
- opletten → aufpassen
- opletten → lauschen, beachten, achten, achtgeben, aufpassen, Aufmerksamkeit schenken, beobachten, überwachen, herrschen, beherrschen, regieren, kontrollieren, nachsehen, zusehen, aufpassen auf, Obacht geben, Obacht geben auf, beherzigen
- letten op → aufpassen, beachten, herrschen, beherrschen, regieren, kontrollieren, nachsehen, überwachen, achtgeben, zusehen, aufpassen auf, Obacht geben, Obacht geben auf, beherzigen
Dutch
Detailed Translations for oplettend from Dutch to German
oplettend:
-
oplettend (alert; wakker; uitgeslapen)
-
oplettend (opmerkzaam; aandachtig)
Translation Matrix for oplettend:
Related Words for "oplettend":
Wiktionary Translations for oplettend:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• oplettend | → achtsam; bedächtig; achtgebend; wachsam; auf der Hut; aufmerksam | ↔ attentif — Qui a de l’attention, de la concentration sur quelque chose. |
opletten:
-
opletten (aandachtig luisteren; toeluisteren)
-
opletten (aandacht erbij houden)
-
opletten (uitkijken voor; oppassen)
-
opletten (in de gaten houden; in het oog houden; toezien)
-
opletten (bij de les blijven)
-
opletten (hoeden voor)
Conjugations for opletten:
o.t.t.
- let op
- let op
- let op
- letten op
- letten op
- letten op
o.v.t.
- lette op
- lette op
- lette op
- letten op
- letten op
- letten op
v.t.t.
- heb opgelet
- hebt opgelet
- heeft opgelet
- hebben opgelet
- hebben opgelet
- hebben opgelet
v.v.t.
- had opgelet
- had opgelet
- had opgelet
- hadden opgelet
- hadden opgelet
- hadden opgelet
o.t.t.t.
- zal opletten
- zult opletten
- zal opletten
- zullen opletten
- zullen opletten
- zullen opletten
o.v.t.t.
- zou opletten
- zou opletten
- zou opletten
- zouden opletten
- zouden opletten
- zouden opletten
diversen
- let op!
- let op!
- opgelet
- oplettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opletten:
Synonyms for "opletten":
Related Definitions for "opletten":
Wiktionary Translations for opletten:
opletten
Cross Translation:
verb
-
bij voortduring aandachtig zijn
- opletten → aufpassen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opletten | → lauschen | ↔ listen — to expect or wait for a sound |
• opletten | → beachten; achten; achtgeben; aufpassen; Aufmerksamkeit schenken | ↔ pay attention — to be attentive |
• opletten | → beobachten | ↔ watch — to observe |
• opletten | → aufpassen; überwachen | ↔ watch — to attend or guard |
• opletten | → herrschen; beherrschen; regieren; kontrollieren; nachsehen; überwachen; achtgeben; aufpassen; beachten; zusehen; aufpassen auf; Obacht geben; Obacht geben auf; beherzigen | ↔ surveiller — observer avec attention ; examiner ; contrôler. |
letten op:
-
letten op
achten auf-
achten auf verb
-
Conjugations for letten op:
o.t.t.
- let op
- let op
- let op
- letten op
- letten op
- letten op
o.v.t.
- lette op
- lette op
- lette op
- letten op
- letten op
- letten op
v.t.t.
- heb opgelet
- hebt opgelet
- heeft opgelet
- hebben opgelet
- hebben opgelet
- hebben opgelet
v.v.t.
- had opgelet
- had opgelet
- had opgelet
- hadden opgelet
- hadden opgelet
- hadden opgelet
o.t.t.t.
- zal letten op
- zult letten op
- zal letten op
- zullen letten op
- zullen letten op
- zullen letten op
o.v.t.t.
- zou letten op
- zou letten op
- zou letten op
- zouden letten op
- zouden letten op
- zouden letten op
diversen
- let op!
- let op!
- opgelet
- oplettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for letten op:
Verb | Related Translations | Other Translations |
achten auf | letten op |
Wiktionary Translations for letten op:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• letten op | → aufpassen; beachten | ↔ mind — to pay attention to |
• letten op | → herrschen; beherrschen; regieren; kontrollieren; nachsehen; überwachen; achtgeben; aufpassen; beachten; zusehen; aufpassen auf; Obacht geben; Obacht geben auf; beherzigen | ↔ surveiller — observer avec attention ; examiner ; contrôler. |