Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. ouders:
  2. ouder:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ouders from Dutch to German

ouders:

ouders [de ~] nomen, plural

  1. de ouders
    die Eltern; die Mütter

Translation Matrix for ouders:

NounRelated TranslationsOther Translations
Eltern ouders ouderpaar; vader en moeder
Mütter ouders

Related Words for "ouders":


Wiktionary Translations for ouders:

ouders
noun
  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ouder
ouders
noun
  1. Vater und Mutter eines Kindes

Cross Translation:
FromToVia
ouders Eltern parents — one's mother and father

ouders form of ouder:

ouder [de ~ (m)] nomen

  1. de ouder
    – vader of moeder 1
    Elternteil
  2. de ouder (vader)
    – vader of moeder 1
    der Vater

ouder adj

  1. ouder
    alt

Translation Matrix for ouder:

NounRelated TranslationsOther Translations
Elternteil ouder
Vater ouder; vader
- moeder
ModifierRelated TranslationsOther Translations
alt ouder bejaard; oud; ouwelijk

Related Words for "ouder":


Related Definitions for "ouder":

  1. vader of moeder1
    • zijn ouders zijn vijfentwintig jaar getrouwd1

Wiktionary Translations for ouder:

ouder
noun
  1. de moeder of vader van een kind

Cross Translation:
FromToVia
ouder älter elder — greater than another in age or seniority
ouder Elternteil; Elter parent — person from whom one is descended

Related Translations for ouders