Dutch
Detailed Translations for samenvloeien from Dutch to German
samenvloeien:
-
samenvloeien
zusammenfließen-
zusammenfließen verb (fließe zusammen, fließt zusammen, floß zusammen, floßt zusammen, zusammengeflossen)
-
Conjugations for samenvloeien:
o.t.t.
- vloei samen
- vloeit samen
- vloeit samen
- vloeien samen
- vloeien samen
- vloeien samen
o.v.t.
- vloeide samen
- vloeide samen
- vloeide samen
- vloeiden samen
- vloeiden samen
- vloeiden samen
v.t.t.
- ben samengevloeid
- bent samengevloeid
- is samengevloeid
- zijn samengevloeid
- zijn samengevloeid
- zijn samengevloeid
v.v.t.
- was samengevloeid
- was samengevloeid
- was samengevloeid
- waren samengevloeid
- waren samengevloeid
- waren samengevloeid
o.t.t.t.
- zal samenvloeien
- zult samenvloeien
- zal samenvloeien
- zullen samenvloeien
- zullen samenvloeien
- zullen samenvloeien
o.v.t.t.
- zou samenvloeien
- zou samenvloeien
- zou samenvloeien
- zouden samenvloeien
- zouden samenvloeien
- zouden samenvloeien
diversen
- vloei samen!
- vloeit samen!
- samengevloeid
- samenvloeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for samenvloeien:
Verb | Related Translations | Other Translations |
zusammenfließen | samenvloeien |
Wiktionary Translations for samenvloeien:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• samenvloeien | → verschmelzen | ↔ merge — Be combined into a whole |