Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. opwachten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opwachten from Dutch to German

opwachten:

opwachten verb (wacht op, wachtte op, wachtten op, opgewacht)

  1. opwachten
    warten auf; abpassen

Conjugations for opwachten:

o.t.t.
  1. wacht op
  2. wacht op
  3. wacht op
  4. wachten op
  5. wachten op
  6. wachten op
o.v.t.
  1. wachtte op
  2. wachtte op
  3. wachtte op
  4. wachtten op
  5. wachtten op
  6. wachtten op
v.t.t.
  1. heb opgewacht
  2. hebt opgewacht
  3. heeft opgewacht
  4. hebben opgewacht
  5. hebben opgewacht
  6. hebben opgewacht
v.v.t.
  1. had opgewacht
  2. had opgewacht
  3. had opgewacht
  4. hadden opgewacht
  5. hadden opgewacht
  6. hadden opgewacht
o.t.t.t.
  1. zal opwachten
  2. zult opwachten
  3. zal opwachten
  4. zullen opwachten
  5. zullen opwachten
  6. zullen opwachten
o.v.t.t.
  1. zou opwachten
  2. zou opwachten
  3. zou opwachten
  4. zouden opwachten
  5. zouden opwachten
  6. zouden opwachten
en verder
  1. ben opgewacht
  2. bent opgewacht
  3. is opgewacht
  4. zijn opgewacht
  5. zijn opgewacht
  6. zijn opgewacht
diversen
  1. wacht op!
  2. wacht op!
  3. opgewacht
  4. opwachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opwachten [znw.] nomen

  1. opwachten
    Erwarten; Abfangen; Auflauern; Abpassen

Translation Matrix for opwachten:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abfangen opwachten afvangen
Abpassen opwachten
Auflauern opwachten
Erwarten opwachten afwachting; hoop; verwachting
abpassen aftellen; aftelling; aftelling voor lancering
VerbRelated TranslationsOther Translations
abpassen opwachten afpassen; aftellen; geld afpassen; passen
warten auf opwachten

Wiktionary Translations for opwachten:


Cross Translation:
FromToVia
opwachten wegelagern; auflauern waylay — to lie in wait for and attack from ambush