Summary
Dutch to German: more detail...
- afhangen:
-
Wiktionary:
- afhangen → abhängen, abhängig sein
- afhangen → abhängen, aufhängen
Dutch
Detailed Translations for afhangen from Dutch to German
afhangen:
-
afhangen (hangen)
hängen; abhängen; herunterhängen-
herunterhängen verb (hänge herunter, hängst herunter, herunterhängt, hängte herunter, hängtet herunter, heruntergehängt)
Conjugations for afhangen:
o.t.t.
- hang af
- hangt af
- hangt af
- hangen af
- hangen af
- hangen af
o.v.t.
- hing af
- hing af
- hing af
- hingen af
- hingen af
- hingen af
v.t.t.
- heb afgehangen
- hebt afgehangen
- heeft afgehangen
- hebben afgehangen
- hebben afgehangen
- hebben afgehangen
v.v.t.
- had afgehangen
- had afgehangen
- had afgehangen
- hadden afgehangen
- hadden afgehangen
- hadden afgehangen
o.t.t.t.
- zal afhangen
- zult afhangen
- zal afhangen
- zullen afhangen
- zullen afhangen
- zullen afhangen
o.v.t.t.
- zou afhangen
- zou afhangen
- zou afhangen
- zouden afhangen
- zouden afhangen
- zouden afhangen
diversen
- hang af!
- hangt af!
- afgehangen
- afhangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afhangen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
abhängen | afhangen; hangen | afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loskrijgen; losmaken; lostornen; opgeven; ophouden; stoppen; tornen; uithalen; uittrekken |
herunterhängen | afhangen; hangen | naar beneden hangen; naarbeneden hangen; omlaaghangen |
hängen | afhangen; hangen | buiten hangen; bungelen; ergens aan hangen; hangen; niksen; ophangen; opknopen; rondhangen; rondlummelen; zweven |