Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. maas:
  2. Maas:
  3. mazen:
  4. Wiktionary:
German to Dutch:   more detail...
  1. Maas:


Dutch

Detailed Translations for Maas from Dutch to German

maas:

maas [de ~] nomen

  1. de maas
    die Masche

Translation Matrix for maas:

NounRelated TranslationsOther Translations
Masche maas Maas; hechting; stiksel; vasthechting

Related Words for "maas":


Wiktionary Translations for maas:


Cross Translation:
FromToVia
maas Masche; Schlinge maille — cout|fr Chaque boucle que forme le fil, la soie, la laine, etc., dans des tissus plus ou moins lâches, comme les tricots.

Maas:

Maas [de ~] nomen

  1. de Maas
    die Masche

Translation Matrix for Maas:

NounRelated TranslationsOther Translations
Masche Maas hechting; maas; stiksel; vasthechting

Wiktionary Translations for Maas:

Maas
proper noun
  1. een rivier die onspringt in Frankrijk en door België en Nederland stroomt
Maas
Cross Translation:
FromToVia
Maas Maas Meuse — river
Maas Maas Meuse — fleuve

Maas form of mazen:

mazen verb (maas, maast, maasde, maasden, gemaasd)

  1. mazen
    stopfen
    • stopfen verb (stopfe, stopfst, stopft, stopfte, stopftet, gestopft)

Conjugations for mazen:

o.t.t.
  1. maas
  2. maast
  3. maast
  4. mazen
  5. mazen
  6. mazen
o.v.t.
  1. maasde
  2. maasde
  3. maasde
  4. maasden
  5. maasden
  6. maasden
v.t.t.
  1. heb gemaasd
  2. hebt gemaasd
  3. heeft gemaasd
  4. hebben gemaasd
  5. hebben gemaasd
  6. hebben gemaasd
v.v.t.
  1. had gemaasd
  2. had gemaasd
  3. had gemaasd
  4. hadden gemaasd
  5. hadden gemaasd
  6. hadden gemaasd
o.t.t.t.
  1. zal mazen
  2. zult mazen
  3. zal mazen
  4. zullen mazen
  5. zullen mazen
  6. zullen mazen
o.v.t.t.
  1. zou mazen
  2. zou mazen
  3. zou mazen
  4. zouden mazen
  5. zouden mazen
  6. zouden mazen
diversen
  1. maas!
  2. maast!
  3. gemaasd
  4. mazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for mazen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
stopfen mazen bikken; binnenkrijgen; brassen; breeuwen; bunkeren; consumeren; dichten; eten; gaten dichten; gaten stoppen; ineen duwen; naar binnen werken; nuttigen; onbeschoft eten; opeten; opslokken; proppen; schransen; schrokken; slempen; stoppen; tegoed doen; tot constipatie leiden; tot zich nemen; verorberen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zitten proppen; zwelgen

Related Words for "mazen":