Dutch

Detailed Translations for verhaal from Dutch to German

verhaal:

verhaal [het ~] nomen

  1. het verhaal (vertelsel; geschiedenis; verhaaltje; )
    die Erzählung; die Geschichte; die Legende; die Überlieferung
  2. het verhaal (rapport; verslag; reportage; weergave)
    die Geschichte; die Reportage; der Meinungsbericht; der Kommentar

Translation Matrix for verhaal:

NounRelated TranslationsOther Translations
Erzählung geschiedenis; relaas; verdichtsel; verhaal; verhaaltje; vertelling; vertelsel bedenksel; fabel; fictie; leugen; recital; sprookje; sprookjesverhaal; verdichting; verdichtsel; verzinsel
Geschichte geschiedenis; rapport; relaas; reportage; verdichtsel; verhaal; verhaaltje; verslag; vertelling; vertelsel; weergave bedenksel; fabel; fictie; geschiedenis; geval; historie; leugen; probleemgeval; sprookje; verdichting; verdichtsel; verzinsel
Kommentar rapport; reportage; verhaal; verslag; weergave aanmerking; bemerking; commentaar; kritiek; nadere uitleg; opmerking; toelichting
Legende geschiedenis; relaas; verdichtsel; verhaal; verhaaltje; vertelling; vertelsel bijschrift; legenda; legende; onderschrift; opschrift; overlevering; randschrift; sage; titel; traditie
Meinungsbericht rapport; reportage; verhaal; verslag; weergave nadere uitleg; toelichting
Reportage rapport; reportage; verhaal; verslag; weergave nadere uitleg; toelichting
Überlieferung geschiedenis; relaas; verdichtsel; verhaal; verhaaltje; vertelling; vertelsel legende; meerlevering; overlevering; sage; traditie
- geschiedenis

Related Words for "verhaal":


Synonyms for "verhaal":


Related Definitions for "verhaal":

  1. verslag van echte of verzonnen gebeurtenissen1
    • hij vertelde een spannend verhaal1

Wiktionary Translations for verhaal:

verhaal
noun
  1. een verslag van een waargebeurde of verzonnen gebeurtenis

Cross Translation:
FromToVia
verhaal Bericht account — a statement of facts or occurrences
verhaal Darstellung narrative — systematic recitation of an event
verhaal Erzählung; Geschichte story — account of events
verhaal Geschichte histoire — Récit, aventure, conte
verhaal Beziehung; Hinsicht; Verbindung; Verhältnis; Erzählung; Geschichte; Bekannter; Zusammenhang relation — À trier
verhaal Erzählung; Geschichte récitrelation, narration, orale ou écrite, d’un événement.

verhaal form of verhalen:

verhalen verb (verhaal, verhaalt, verhaalde, verhaalden, verhaald)

  1. verhalen (vertellen; zeggen; beschrijven; uiteenzetten; mededelen)
    erzählen; mitteilen; benachrichtigen; schildern
    • erzählen verb (erzähle, erzählst, erzählt, erzählte, erzähltet, erzählt)
    • mitteilen verb (teile mit, teilst mit, teilt mit, teilte mit, teiltet mit, mitgeteilt)
    • benachrichtigen verb (benachrichtige, benachrichtigst, benachrichtigt, benachrichtigte, benachrichtigtet, benachrichtigt)
    • schildern verb (schildere, schilderst, schildert, schilderte, schildertet, geschildert)
  2. verhalen (verhaal vertellen; vertellen)
    erzählen; sagen; melden; Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; sprechen; mitteilen; reden
    • erzählen verb (erzähle, erzählst, erzählt, erzählte, erzähltet, erzählt)
    • sagen verb (sage, sagst, sagt, sagte, sagtet, gesagt)
    • melden verb (melde, meldst, meldt, meldte, meldtet, gemeldet)
    • austragen verb (trage aus, trägst aus, trägt aus, trug aus, trugt aus, ausgetragen)
    • berichten verb (berichte, berichtest, berichtet, berichtete, berichtetet, berichtet)
    • deklamieren verb (deklamiere, deklamierst, deklamiert, deklamierte, deklamiertet, deklamiert)
    • sprechen verb (spreche, sprichst, spricht, sprach, spracht, gesprochen)
    • mitteilen verb (teile mit, teilst mit, teilt mit, teilte mit, teiltet mit, mitgeteilt)
    • reden verb (rede, redst, redt, redte, redtet, geredet)

Conjugations for verhalen:

o.t.t.
  1. verhaal
  2. verhaalt
  3. verhaalt
  4. verhalen
  5. verhalen
  6. verhalen
o.v.t.
  1. verhaalde
  2. verhaalde
  3. verhaalde
  4. verhaalden
  5. verhaalden
  6. verhaalden
v.t.t.
  1. heb verhaald
  2. hebt verhaald
  3. heeft verhaald
  4. hebben verhaald
  5. hebben verhaald
  6. hebben verhaald
v.v.t.
  1. had verhaald
  2. had verhaald
  3. had verhaald
  4. hadden verhaald
  5. hadden verhaald
  6. hadden verhaald
o.t.t.t.
  1. zal verhalen
  2. zult verhalen
  3. zal verhalen
  4. zullen verhalen
  5. zullen verhalen
  6. zullen verhalen
o.v.t.t.
  1. zou verhalen
  2. zou verhalen
  3. zou verhalen
  4. zouden verhalen
  5. zouden verhalen
  6. zouden verhalen
diversen
  1. verhaal!
  2. verhaalt!
  3. verhaald
  4. verhalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verhalen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
Geschichte erzählen verhaal vertellen; verhalen; vertellen
austragen verhaal vertellen; verhalen; vertellen bestellen; doorgeven; doorspelen; doorvertellen; een boodschap uitdragen; geven; inschrijving opheffen; klikken; orderen; rondbrieven; rondvertellen; schenken; ten einde dragen; uitdragen; uitspelen; uitstrooien; uitzaaien; verklappen; verklikken; verkondigen; verlenen; verlinken; verraden; verstrekken; voldragen
benachrichtigen beschrijven; mededelen; uiteenzetten; verhalen; vertellen; zeggen attenderen; berichten; bewust maken; iets melden; informeren; inseinen; kennisgeven van; waarschuwen; wijzen; zeggen
berichten verhaal vertellen; verhalen; vertellen babbelen; berichten; informeren; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; meedelen; melden; praten; rapporteren; snateren; spreken; verslag uitbrengen; wauwelen; zwammen
deklamieren verhaal vertellen; verhalen; vertellen babbelen; bewust maken; declameren; hoogdravend praten; informeren; kakelen; kennisgeven van; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; oreren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeggen; zwammen
erzählen beschrijven; mededelen; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; zeggen babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; meeconverseren; meepraten; praten; snateren; spreken; wauwelen; wijsmaken; zwammen
melden verhaal vertellen; verhalen; vertellen aangeven; berichten; declareren; erbij zeggen; iets aankondigen; iets melden; in aantocht zijn; informeren; meedelen; melden; noemen; rapporteren; vermelden; verslag uitbrengen; zich aandienen; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven; zich voordoen
mitteilen beschrijven; mededelen; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; zeggen berichten; erbij zeggen; iets melden; informeren; inlichten; klikken; meedelen; melden; noemen; op de hoogte brengen; rapporteren; tippen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; van iets in kennis stellen; verklappen; verklikken; verlinken; vermelden; verraden; verslag uitbrengen; vertolken; verwittigen; verwoorden; waarschuwen
reden verhaal vertellen; verhalen; vertellen babbelen; bezet zijn; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; in gesprek zijn; kakelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
sagen verhaal vertellen; verhalen; vertellen babbelen; berichten; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; informeren; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; meedelen; melden; naar voren brengen; opmerken; praten; rapporteren; snateren; spreken; ter sprake brengen; verslag uitbrengen; vertellen; verwoorden; wauwelen; zeggen; zwammen
schildern beschrijven; mededelen; uiteenzetten; verhalen; vertellen; zeggen afschilderen; beschrijven; doen lijken; omschrijven; ontvouwen; schetsen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken
sprechen verhaal vertellen; verhalen; vertellen babbelen; communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen

Wiktionary Translations for verhalen:


Cross Translation:
FromToVia
verhalen erzählen narrate — to relate a story
verhalen erzählen raconter — Conter, narrer, faire le récit

Related Translations for verhaal