Dutch

Detailed Translations for leden from Dutch to German

leden:

leden [de ~] nomen, plural

  1. de leden
    Mitglieder; der Teilnehmer

Translation Matrix for leden:

NounRelated TranslationsOther Translations
Mitglieder leden
Teilnehmer leden abonnee; cursiste; deelnemer; deelnemer aan vergadering; genodigde; participant

Wiktionary Translations for leden:

leden
noun
  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord lid

leden form of lijden:

lijden verb (lijd, lijdt, leed, leden, geleden)

  1. lijden
    leiden; ertragen; schmachten
    • leiden verb (leide, leidest, leidet, litt, littet, gelitten)
    • ertragen verb (ertrage, erträgst, erträgt, ertrug, ertrugt, ertragen)
    • schmachten verb (schmachte, schmachtest, schmachtet, schmachtete, schmachtetet, geschmachtet)

Conjugations for lijden:

o.t.t.
  1. lijd
  2. lijdt
  3. lijdt
  4. lijden
  5. lijden
  6. lijden
o.v.t.
  1. leed
  2. leed
  3. leed
  4. leden
  5. leden
  6. leden
v.t.t.
  1. heb geleden
  2. hebt geleden
  3. heeft geleden
  4. hebben geleden
  5. hebben geleden
  6. hebben geleden
v.v.t.
  1. had geleden
  2. had geleden
  3. had geleden
  4. hadden geleden
  5. hadden geleden
  6. hadden geleden
o.t.t.t.
  1. zal lijden
  2. zult lijden
  3. zal lijden
  4. zullen lijden
  5. zullen lijden
  6. zullen lijden
o.v.t.t.
  1. zou lijden
  2. zou lijden
  3. zou lijden
  4. zouden lijden
  5. zouden lijden
  6. zouden lijden
diversen
  1. lijd!
  2. lijdt!
  3. geleden
  4. lijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lijden [het ~] nomen

  1. het lijden
    Leiden

Translation Matrix for lijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
Leiden lijden bezwaar; grief; het klagen; klacht; kwaal; kwaaltje; ongemak; slepende ziekte; stoornis; ziekte
VerbRelated TranslationsOther Translations
ertragen lijden doorleven; doorstaan; dragen; dulden; harden; obstructie plegen; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; verteren; volhouden
leiden lijden doorleven; doorstaan; laten; permitteren; toelaten; verdragen; verduren; verteren
schmachten lijden hopen; kwijnen; kwijnend verlangen; smachten; snakken; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen

Related Definitions for "lijden":

  1. er last van hebben1
    • hij lijdt aan hoofdpijn1
  2. er verdriet van hebben1
    • zij leed erg onder de ruzie met haar vriend1
  3. iets ergs voelen1
    • hij lijdt veel pijn1
  4. wel leuk vinden1
    • ik mag hem wel lijden1

Wiktionary Translations for lijden:

lijden
verb
  1. starke psychische oder physische Schmerzen verspüren

Cross Translation:
FromToVia
lijden Agonie; Kreuz; Todesangst anguish — extreme pain
lijden leiden suffer — to undergo hardship
lijden leiden suffer — to feel pain
lijden Leiden suffering — condition
lijden aushalten; dulden; erdulden; ertragen; leiden; erleiden endurersouffrir, supporter avec fermeté, constance.
lijden Leiden souffrancedouleur physique ou morale, état de celui, de celle qui souffrir.
lijden annehmen; akzeptieren; entgegennehmen; im Empfang nehmen; aufnehmen; auf sich nehmen; sich gefallen lassen; hinnehmen; eingehen auf; einwilligen in; aushalten; dulden; erdulden; ertragen; leiden; erleiden souffrirsentir de la douleur.