Dutch
Detailed Translations for uitwissen from Dutch to German
uitwissen:
Conjugations for uitwissen:
o.t.t.
- wis uit
- wist uit
- wist uit
- wissen uit
- wissen uit
- wissen uit
o.v.t.
- wiste uit
- wiste uit
- wiste uit
- wisten uit
- wisten uit
- wisten uit
v.t.t.
- heb uitgewist
- hebt uitgewist
- heeft uitgewist
- hebben uitgewist
- hebben uitgewist
- hebben uitgewist
v.v.t.
- had uitgewist
- had uitgewist
- had uitgewist
- hadden uitgewist
- hadden uitgewist
- hadden uitgewist
o.t.t.t.
- zal uitwissen
- zult uitwissen
- zal uitwissen
- zullen uitwissen
- zullen uitwissen
- zullen uitwissen
o.v.t.t.
- zou uitwissen
- zou uitwissen
- zou uitwissen
- zouden uitwissen
- zouden uitwissen
- zouden uitwissen
en verder
- ben uitgewist
- bent uitgewist
- is uitgewist
- zijn uitgewist
- zijn uitgewist
- zijn uitgewist
diversen
- wis uit!
- wist uit!
- uitgewist
- uitwissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitwissen:
Wiktionary Translations for uitwissen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitwissen | → auslöschen | ↔ erase — to remove markings or information |
• uitwissen | → auslöschen | ↔ obliterate — to remove completely, leaving no trace; to wipe out; to destroy |
• uitwissen | → streichen | ↔ strike — to delete |