Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. haan:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for Haan from Dutch to German

Haan form of haan:

haan [de ~ (m)] nomen

  1. de haan (trekker van vuurwapen)
    der Hahn; die Abzug von eine Feuerwaffe; der Abzug; der Drücker
  2. de haan (mannelijk hoen)
    der Hahn; der Gockel

Translation Matrix for haan:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abzug haan; trekker van vuurwapen afdruk; afdruksel; aftocht; aftrek; aftrekking; belettering; deductie; disconto; het aftrekken; korting; opdruk; prijsvermindering; print; reductie; substractie; van elkaar aftrekken; vermindering
Abzug von eine Feuerwaffe haan; trekker van vuurwapen
Drücker haan; trekker van vuurwapen knopje; knopjes; trekkers; wandelaars
Gockel haan; mannelijk hoen haantje; jong mannelijk hoen; macho
Hahn haan; mannelijk hoen; trekker van vuurwapen haantje; jong mannelijk hoen; kraan; macho; waterkraan

Related Words for "haan":


Wiktionary Translations for haan:

haan
noun
  1. mannelijk dier bij de hoenderachtige vogels
haan
noun
  1. das männliche Tier verschiedener Vogelarten

Cross Translation:
FromToVia
haan Hahn cock — male chicken or other gallinaceous bird
haan Schloss lock — firing mechanism of a gun
haan Hahn rooster — male domestic fowl
haan Hahn coq — Gallinacé mâle


Wiktionary Translations for Haan:

Haan
noun
  1. deutscher Familienname

External Machine Translations:

Related Translations for Haan