Dutch
Detailed Translations for kliederen from Dutch to German
kliederen:
Conjugations for kliederen:
o.t.t.
- klieder
- kliedert
- kliedert
- kliederen
- kliederen
- kliederen
o.v.t.
- kliederde
- kliederde
- kliederde
- kliederden
- kliederden
- kliederden
v.t.t.
- heb gekliederd
- hebt gekliederd
- heeft gekliederd
- hebben gekliederd
- hebben gekliederd
- hebben gekliederd
v.v.t.
- had gekliederd
- had gekliederd
- had gekliederd
- hadden gekliederd
- hadden gekliederd
- hadden gekliederd
o.t.t.t.
- zal kliederen
- zult kliederen
- zal kliederen
- zullen kliederen
- zullen kliederen
- zullen kliederen
o.v.t.t.
- zou kliederen
- zou kliederen
- zou kliederen
- zouden kliederen
- zouden kliederen
- zouden kliederen
diversen
- klieder!
- kliedert!
- gekliederd
- kliederend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
kliederen (geklieder)
Translation Matrix for kliederen:
Related Words for "kliederen":
kliederen form of klieder:
-
de klieder (kladderaar; broddelaar; knoeier; kladder)
Translation Matrix for klieder:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Schmierer | broddelaar; kladder; kladderaar; klieder; knoeier | broddelaars; kladders; klieders; knoeier; knoeiers; knoeipot; knoeipotten; koekenbakker; koekhakker; morser; morsers |
Sudler | broddelaar; kladder; kladderaar; klieder; knoeier | beunhaas; broddelaars; kladders; klieders; knoeiers; knoeipot; koekenbakker; morser |