Dutch

Detailed Translations for verkoop from Dutch to German

verkoop:

verkoop [de ~ (m)] nomen

  1. de verkoop (omzet; afzet)
    der Umsatz; der Absatz
  2. de verkoop
  3. de verkoop
  4. de verkoop

Translation Matrix for verkoop:

NounRelated TranslationsOther Translations
Absatz afzet; omzet; verkoop alinea; boterham; lid; paragraaf; plak brood; snee; sneetje
Umsatz afzet; omzet; verkoop omzet
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Verkauf verkoop
Vertrieb verkoop Verkoop; commerciële distributie

Wiktionary Translations for verkoop:

verkoop
noun
  1. het verkopen (voor geld aan een ander geven)
verkoop
noun
  1. Wirtschaft: Teilbereich des Handels; das Geschäft eines Unternehmens mit seinen Abnehmern

Cross Translation:
FromToVia
verkoop Verkauf sale — exchange of goods or services for currency or credit
verkoop Auktion sale — act of putting up for auction to the highest bidder

Verkoop:

Verkoop

  1. Verkoop

Translation Matrix for Verkoop:

Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Vertrieb Verkoop commerciële distributie; verkoop

verkoop form of verkopen:

verkopen verb (verkoop, verkoopt, verkocht, verkochten, verkocht)

  1. verkopen (verhandelen)
    verkaufen; verhandeln; veräußern; vertreiben; handeln; feilbieten; auktionieren
    • verkaufen verb (verkaufe, verkaufst, verkauft, verkaufte, verkauftet, verkauft)
    • verhandeln verb (verhandele, verhandelst, verhandelt, verhandelte, verhandeltet, verhandelt)
    • veräußern verb (veräußere, veräußerest, veräußeret, veräußerete, veräußeretet, veräußert)
    • vertreiben verb (vertreibe, vertreibst, vertreibt, vertrieb, vertriebt, vertrieben)
    • handeln verb (handle, handelst, handelt, handelte, handeltet, gehandelt)
    • feilbieten verb (feilbiete, feilbietest, feilbietet, feilbot, feilbotet, feilgeboten)
    • auktionieren verb (auktioniere, auktionierst, auktioniert, auktionierte, auktioniertet, auktioniert)
  2. verkopen (verbrassen; verspillen; verkwanselen; verkwisten; verboemelen)
    verschwenden; vergeuden; verprassen; vertun; wegschmeißen; verhunzen
    • verschwenden verb (verschwende, verschwendest, verschwendet, verschwendete, verschwendetet, verschwendet)
    • vergeuden verb (vergeude, vergeudest, vergeudet, vergeudete, vergeudetet, vergeudet)
    • verprassen verb (verprasse, verprasst, verprasste, verprasstet, verpraßt)
    • vertun verb (vertue, vertuest, vertut, vertat, vertan)
    • wegschmeißen verb (schmeiße weg, schmeißt weg, schmiß weg, schmißt weg, weggeschmissen)
    • verhunzen verb (verhunze, verhunzt, verhunzte, verhunztet, verhunzt)

Conjugations for verkopen:

o.t.t.
  1. verkoop
  2. verkoopt
  3. verkoopt
  4. verkopen
  5. verkopen
  6. verkopen
o.v.t.
  1. verkocht
  2. verkocht
  3. verkocht
  4. verkochten
  5. verkochten
  6. verkochten
v.t.t.
  1. heb verkocht
  2. hebt verkocht
  3. heeft verkocht
  4. hebben verkocht
  5. hebben verkocht
  6. hebben verkocht
v.v.t.
  1. had verkocht
  2. had verkocht
  3. had verkocht
  4. hadden verkocht
  5. hadden verkocht
  6. hadden verkocht
o.t.t.t.
  1. zal verkopen
  2. zult verkopen
  3. zal verkopen
  4. zullen verkopen
  5. zullen verkopen
  6. zullen verkopen
o.v.t.t.
  1. zou verkopen
  2. zou verkopen
  3. zou verkopen
  4. zouden verkopen
  5. zouden verkopen
  6. zouden verkopen
en verder
  1. ben verkocht
  2. bent verkocht
  3. is verkocht
  4. zijn verkocht
  5. zijn verkocht
  6. zijn verkocht
diversen
  1. verkoop!
  2. verkoopt!
  3. verkocht
  4. verkopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verkopen [het ~] nomen

  1. het verkopen
    der Verkäufe

Translation Matrix for verkopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Verkäufe verkopen
VerbRelated TranslationsOther Translations
auktionieren verhandelen; verkopen bij opbod verkopen; veilen
feilbieten verhandelen; verkopen aanbieden; huis-aan-huis-verkopen; laten zien; leuren; offreren; presenteren; tonen; venten; voorleggen
handeln verhandelen; verkopen afdingen; afpingelen; ageren; dingen; doen; een prestatie leveren; functioneren; handel drijven; handelen; huis-aan-huis-verkopen; leuren; marchanderen; onderhandelen; pingelen; presteren; sjacheren; uitrichten; uitvoeren; venten; verrichten
vergeuden verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen opmaken; potverteren; verbeuzelen; verdoen; vergieten; verknoeien; verlummelen; verspillen
verhandeln verhandelen; verkopen beraadslagen over
verhunzen verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen afmaken; afslachten; bederven; doden; moorden; om het leven brengen; ombrengen; verdoen; vergallen; verknoeien; vermoorden; verpesten; verspillen
verkaufen verhandelen; verkopen huis-aan-huis-verkopen; leuren; van de hand doen; venten
verprassen verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen opmaken; potverteren; versjacheren
verschwenden verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen erdoor jagen; opmaken; potverteren; verdoen; vergieten; versjacheren; verspillen
vertreiben verhandelen; verkopen afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verdrijven; verjagen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; wegdrijven; weghalen; wegjagen; wegnemen; wegwerken
vertun verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen verbeuzelen; verdoen; vergieten; verknoeien; verlummelen; verprutsen; verspillen
veräußern verhandelen; verkopen
wegschmeißen verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen weggooien; wegroeien; wegsmijten

Antonyms for "verkopen":


Related Definitions for "verkopen":

  1. het aan een ander geven in ruil voor geld1
    • hij heeft zijn auto aan Arie verkocht1

Wiktionary Translations for verkopen:

verkopen
verb
  1. goederen tegen betaling aan een nieuwe eigenaar geven
  2. iets per opbod verkopen
verkopen
verb
  1. einen Gegenstand, eine Ware gegen Geld abgeben

Cross Translation:
FromToVia
verkopen verkaufen sell — to agree to transfer goods or provide services
verkopen dividieren; teilen; einteilen; gliedern; verteilen; zerlegen; zerteilen; aufteilen; absetzen; umsetzen; belasten; debitieren débitervendre d’une façon continue, répéter, surtout au détail.
verkopen verkaufen; veräußern vendrealiéner une chose, transporter, céder à quelqu’un la propriété d’une chose pour un certain prix, contre une somme d'argent.

Related Translations for verkoop