Dutch
Detailed Translations for doseren from Dutch to German
doseren:
-
doseren
-
doseren (met mate nemen)
Conjugations for doseren:
o.t.t.
- doseer
- doseert
- doseert
- doseren
- doseren
- doseren
o.v.t.
- doseerde
- doseerde
- doseerde
- doseerden
- doseerden
- doseerden
v.t.t.
- heb gedoseerd
- hebt gedoseerd
- heeft gedoseerd
- hebben gedoseerd
- hebben gedoseerd
- hebben gedoseerd
v.v.t.
- had gedoseerd
- had gedoseerd
- had gedoseerd
- hadden gedoseerd
- hadden gedoseerd
- hadden gedoseerd
o.t.t.t.
- zal doseren
- zult doseren
- zal doseren
- zullen doseren
- zullen doseren
- zullen doseren
o.v.t.t.
- zou doseren
- zou doseren
- zou doseren
- zouden doseren
- zouden doseren
- zouden doseren
en verder
- is gedoseerd
- zijn gedoseerd
diversen
- doseer!
- doseert!
- gedoseerd
- doserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for doseren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Dosieren | doseren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bei Bedarf nehmen | doseren; met mate nemen | |
dosieren | doseren; met mate nemen |
Related Definitions for "doseren":
German
Detailed Translations for doseren from German to Dutch
doseren: (*Using Word and Sentence Splitter)
- Dose: doos; opbergdoos; blik; conservenblik; bus; blikje; opbergblik; metaal; tin; verpakking; trommel; trom; portie; dosis; box; opbergruimte; buitenkant; omhulsel; huls; omwindsel; omkleedsel
- Ren: rendier
- dösen: sluimeren; doezelen; soezen; dutten; dommelen; een dutje doen; suffen; verborgen aanwezig zijn; gedachteloos zijn